12 DECEMBER 1956
305
beeld zullen volgen. Ook in de plattelandsgemeenten krijgt men waar
dering voor het Brabants Orkest en ook hier is wederom een spreekwoord
van kracht: „Indien er een schaap over de dam is, dan volgen er meer".
Wethouder STUBENROUCH vindt het verheugend, dat vele leden
van de Raad zich scharen onder de vrienden van het Brabants Orkest.
Wel is het opmerkelijk, dat velen zich door hun woorden schaarden
onder de groep „kritische vrienden".
Mevrouw van Mierlo dankt hij voor de woorden van lof voor het werk
van het Brabants Orkest. Een van de kernpunten uit de verschillende
betogen is volgens spreker de kwestie van het al of niet verantwoord zijn
van de thans gevraagde verhoging van het subsidie. Spreker acht het niet
de taak van Burgemeester en Wethouders om hierop in te gaan: de be
groting van het orkest is een beleidszaak voor zijn bestuur. Het College
meent dit beleid te moeten aanvaarden.
Mevrouw van Mierlo heeft gesteld, dat de overloop naar andere orkes
ten groter is dan gewenst en vraagt zich af of door het beschikbaar stel
len van een groter subsidie het tegendeel wordt bereikt. Uit het rapport
van de „Commissie Witteman" en de mededeling van de Minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen blijkt duidelijk dat het hoger
opvoeren van de salarissen dan toegestaan tot gevolg zal hebben, dat het
Rijkssubsidie zal worden ingehouden, zodat het problematisch blijft of
de verhoging van het subsidie alleen het gesignaleerde euvel zal tegen
gaan. Een andere belangrijke kwestie is de vraag of het van het Brabants
Orkest voorbarig is geweest het aantal leden uit te breiden van 56 op 72
en thans tot 80. Deze vraag zou hij willen behandelen bij de slotconclusie
van zijn betoog. Evenzo de vraag of de culturele uitgaven van de ge
meente in het raam van de gehele begroting niet een te groot bedrag
vorderen.
De heer Van den Eeden heeft gesteld, dat bij de subsidie-aanvrage in
1949 tot uitdrukking is gekomen, dat dit een constant bedrag zou zijn.
De verhoging van het subsidie tot 0,45 in 1952 merkt spreker op, was
het gevolg van rijksmaatregelen op salarisgebied, zodat verhoging van
subsidie noodzakelijk was.
Spreker meent, dat de opmerkingen van de heer Vermeulen op het
betoog van de heer Mol door de heer Bastiaansen zijn beantwoord. Aan
dit goed sluitend en strak betoog behoeft hij naar zijn mening niets meer
toe te voegen.
De heer VERMEULEN acht het niet juist, dat de wethouder partij
heeft gekozen in een verschil van mening tussen de fracties onderling.
Spreker heeft slechts de bewoordingen van het preadvies van Burge
meester en Wethouders willen gebruiken.
Wethouder STUBENROUCH zegt, dat het niet zijn bedoeling is ge
weest partij te kiezen zoals de heer Vermeulen stelde.
De VOORZITTER stelt er prijs op dit te onderschrijven. Hij is verheugd
te constateren dat de fracties met open vizier strijden.
Aan de heer Vermeulen zou Wethouder STUBENROUCH slechts
willen vragen uit welke passage van het voorstel een minderwaardig
heidscomplex van het Zuiden zou kunnen blijken.
Dat er een bepaalde hiërarchische volgorde in de Nederlandse orkesten
moet zijn is spreker met de heer Vermeulen eens. Dat het Brabants
Orkest daarbij een concurrerende positie in moet nemen, is ook sprekers
mening. Hij gaat er mede akkoord, dat het concertgebouworkest zonder
meer het toporkest is, doch dan rijst de vraag, welke orkesten naast en
na dit toporkest moeten worden geklassificeerd. Men kan van mening