Voortzetting van de raadsvergadering van
12 december 1956
De VOORZITTER heropent de vergadering en stelt aan de orde de
behandeling van de gemeente-en bedrijfsbegrotingen 1957.
Hij geeft gelegenheid tot het houden van Algemene Reschouwingen.
De heer BASTIAANSEN zegt:
Mijnheer de Voorzitter,
Dat zowel het Centraal Rapport als Uw antwoord daarop aanvangen
met woorden van wederzijdse waardering, mag niet worden beoordeeld
als het uiten van plichtplegingen zonder inhoud. Ik kan U de verzekering
geven dat de Raad en zeker de fractie van de K.V.P. werkelijk die
waardering heeft, waarover het Centraal Rapport spreekt.
Van onze Fractie, die het sterkst is vertegenwoordigd in Uw college
en om in termen van hogere vertegenwoordigende lichamen te spre
ken als het ware regeringspartij is, is dat al bezwaarlijk anders te
verwachten.
Dat Uw college er behoefte aan had zijn waardering uit te spreken
voor het werk van de Raad, wordt door ons als een oprechte uiting van
Uw gevoelen beschouwd.
De eenstemmigheid tussen Uw College en de Raad bestaat ook al ten
aanzien van de vanzelfsprekendheid over op- en aanmerkingen ten aan
zien van bepaalde onderdelen van bij de begrotingsbehandeling ter
sprake te brengen onderwerpen.
De vermelding van die onderdelen moet echter wel als onvolledig
worden beschouwd.
Bij de behandeling van verschillende onderwerpen in het afgelopen
jaar is meermalen gebleken dat er een verschil van inzicht bestaat
misschien beter gezegd: nog bestaat tussen het College en de Raad
ten aanzien van de vraag hoe ver de Raad moet gaan met het overlaten
van regeling van zaken, behorende tot de competentie van de Raad,
aan Uw College.
Dit verschil van inzicht is niet verwonderlijk. Natuurlijk zal een Ge
meenteraad, die actief en oplettend wil zijn en blijkens Uw woorden
van waardering voor de Raad, is onze Raad dat er op bedacht zijn,
dat hij wordt gekend in al die zaken waarin de Raad eigenlijk te be
slissen heeft. Dat „gekend" willen zijn houdt in dat men zijn beslissingen
wil kunnen baseren op uitvoerige en op de kern van de zaak afgaande
inlichtingen.
Het afgelopen jaar heeft in enkele gevallen aangetoond dat de Raad
ten aanzien van dit punt zijn rechten gehandhaafd wil zien.
Anderzijds is het verklaarbaar dat een College, dat actief en dynamisch
is en het is duidelijk dat de Raad dit oordeel over U en Uw mede
werkers heeft somtijds zich geremd moet voelen door de noodzaak