12 DECEMBER 1956 319 drijven vanwege de grondhonger van de zich uitbreidende stad hebben moeten opgeven en die zelf evenals hun zonen een bestaan hebben gezocht in industrie of ambachtelijk bedrijf. Deze mensen immers zouden het liefst niet binnen het conglomeraat van een grote nieuwe stadswijk huisvesting krijgen, maar zouden zich liever vestigen in een soort tuin dorp aan de buitenrand van de stad of daar waar nieuwe kleinere toe gangswegen tot de stad bestaan of zullen komen. Een dergelijke ont wikkeling zou b.v. plaats kunnen hebben bij Effen. Daar is echter de moeilijkheid dat e.v. gegadigden worden afgeschrikt door de hoge grond prijzen. Zou Uw College op korte termijn kunnen laten nagaan of het mogelijk is in een uitbreidingsplan een dergelijke vestigingsmogelijkheid op te nemen? Evenals vorige maal mogen wij nogmaals aandringen op het door U bevorderen van het tot stand komen van een naar de eisen des tijds in gericht tehuis voor ouden van dagen en dan in het bijzonder voor perso nen met een klein inkomen. Voor zover ons bekend zijn de pension- of kamerprijzen in de nieuwere tehuizen zodanig hoog, dat alleen beter gesitueerden daar gebruik van kunnen maken. Juist dus voor de minder gesitueerden zal er minstens een tehuis op korte termijn tot stand moe ten komen. Ook op dit gebied ligt een taak voor de Woningbouwvereni gingen en wellicht kan een aansporen van Uw College daarbij een nuttig resultaat tot gevolg hebben. Naast al deze vragen en opmerkingen t.a.v. woningbouw en huis vesting willen wij toch gaarne onze bewondering uiten voor de vele en efficiënte activiteiten van de Dienst van Openbare Werken. Een zeer recent bewijs van deze activiteiten werd ons getoond bij het nieuwe plan van de sanering van het gebied tussen Kloosterplein, Pasbaan en Bos straat. De tijd die verlopen is sinds de openbaarmaking van dit plan en daarmee samenhangende werken is nog te kort geweest om een antwoord te kunnen geven op de vraag of het gehele plan op instemming van een groot deel der burgers kan rekenen. De aanhoudende betogen welke vorige jaren werden gehouden over de noodzaak tot industrialisatie zijn zo langzaamaan wel opgehouden. Volgens gegevens van het Centraal Bureau van de Statistiek bedroegen de werkloosheidscijfers voor de gemeente Breda op 1 oktober j.l. slechts 252 mannen, terwijl 2 personen werkzaam waren bij aanvullende werken. In de voorgaande kwartalen was de situatie niet ongunstiger. Het is duidelijk dat bij een dergelijke situatie van volledige werkgelegenheid, die bovendien ook bestaat bij de naburige gemeenten, de roep om in dustrialisatiemaatregelen is verstomd. Met het oog op deze situatie is het dan ook alleszins redelijk dat de gemeente bij het aanbieden van indus trieterrein uitgaat van de kostprijs van dat terrein. In deze situatie kan onze gemeente het zich veroorloven alleen die industrieën aan te trekken voor welke het van belang is te kunnen profiteren van de faciliteiten van een grotere stad en welke industrieën voor de stad zelve een com pletering zijn van de industriële potentie. Daarnaast blijft de dwingende noodzaak bestaan van een open oog houden voor de belangen van de bestaande industrie. Met name mag van het gemeentebestuur een ruime medewerking worden verlangd bij het beschikbaar stellen van woonruimte voor onmisbare krachten voor de bestaande industrie. Op het gebied van de Volksgezondheid is er een objekt, dat wij ditmaal bij de algemene beschouwing in het bijzonder onder Uw aandacht willen brengen, te weten de onvoldoende openlucht-zweminrichtingen binnen de gemeente. De bestaande inrichtingen zijn nog geheel afgestemd op de behoeften welke men in de dertiger jaren kende. Bij zweminrichtingen, welke aan moderne eisen kunnen beantwoorden kan „de waterhuishouding" worden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 319