330
12 DECEMBER 1956
dikwijls hopeloze situatie met nog meer spoed om een afdoende op
lossing. Ik hoop, dat Uw College op dit punt de Raad hoop zal kunnen
geven op een snelle verwezenlijking van de bestaande plannen.
De verkeerssituatie wordt door de bestaande toestand, in het bijzonder
in de campagnetijd van de suikerfabriek, hopeloos verward en gevaar
lijk. Vooral aan de Markkade leidt dit dikwijls tot toestanden, welke met
het oog op de veiligheid van de weggebruikers volkomen ontoelaatbaar
zijn.
In dit verband wil ik zonder enig voorbehoud vaststellen dat van de
zijde van de Bredase Politie en dit is komen vast te staan, Mijnheer
de Voorzitter, uit eigen waarneming, in geen enkel opzicht ook maar iets
wordt gedaan om de verkeersveiligheid in het bijzonder gedurende de
campagne, te bevorderen, maar dan ook letterlijk niets. Ieder jaar op
nieuw ergert iedereen, die gebruik moet maken van de Markkade om
van en naar zijn werk te gaan, zich dood aan de volslagen verkeers
chaos, welke dan op deze weg heerst. Persoonlijk heb ik verschillende
jaren achtereen de politie hierop reeds attent gemaakt, met als gevolg dat
er dan tijdelijk inderdaad iets verbeterd werd.
Ik vind het thans zo langzamerhand tijd om dan nu maar eens in het
openbaar het te kort schieten van de verantwoordelijke leiding van de
Bredase politie in dit opzicht openlijk aan de kaak te stellen. Excuses
als gebrek aan personeel mogen gelden voor een korte tijd, maar mogen
niet door de jaren heen oorzaak zijn tot handhaving van een zo volslagen
chaotische toestand als thans het geval is. Voor het zo schromelijk en
permanent te kort schieten bestaat geen -enkel excuus. Ik zou dan ook
gaarne van U, Mijnheer de Voorzitter, als hoofd van de plaatselijke
politie de toezegging willen hebben, dat U de betrokken politionele
autoriteiten hierover ernstig zoudt willen onderhouden en dat U maat
regelen zult willen doen treffen, waardoor in de toekomst de verkeers
veiligheid ook voor de weggebruikers van de Markkade gedurende de
campagnetijd, meer wordt verzekerd dan thans het geval is.
Het is ook een goede gewoonte, Mijnheer de Voorzitter, bij de alge
mene beschouwingen iets te zeggen over de verhoudingen tussen de frac
ties onderling. Het vorig jaar meende de wethouder van financiën bij zijn
beantwoording van de algemene beschouwingen te moeten constateren,
dat de verkiezingen in zicht waren en dat deze dus hun schaduw reeds
hadden vooruitgeworpen middels de toen gehouden algemene beschou
wingen. Ik heb toen reeds geantwoord, dat ik mijnerzijds aan dit soort
van verkiezingspropaganda geen behoefte had. Het gemeentebelang en
mijn verantwoordelijkheid daarvoor is een te belangrijke zaak dan dat
ik deze ook maar enigszins zou willen schaden ten gunste van persoon
lijke of partijpolitieke oogmerken. Deze opvatting over mijn taak kan
mogelijk een gevolg zijn van mijn minder politiek geschoold zijn dan de
wethouder. Ik hoop dan echter op dit punt altijd maar te mogen blijven
behoren tot de politiek ongeschoolden. De betaling, Mijnheer de Voor
zitter, voor de ongeschoolden moge dan in onze maatschappij in het al
gemeen genomen misschien wel, iets lager zijn dan die van de geschool
den een zuiver geweten, door te weten zonder enige persoonlijke
bedoeling zijn plicht te hebben gedaan, is ook wel iets waard.
Nu de verkiezingen echter achter de rug zijn, wil ik er wel iets over
zeggen, Mijnheer de Voorzitter, omdat dit ook zeer nauw raakt de onder
linge verhoudingen van de fracties binnen deze Raad.
Ik zou dan willen beginnen met mijn dank uit te spreken tot de
Bredase kiezers, welke blijkbaar in toenemende mate hun vertrouwen
schenken aan de partij, Mijnheer de Voorzitter, welke ik het voorrecht
heb in deze Raad te vertegenwoordigen. Ruim 26,5°/o van de Bredase
bevolking heeft zich n.l. ten gunste daarvan uitgesproken. Wat tijdens
de verkiezingscampagne echter zoal is geschied in hoofdzaak door