336 12 DECEMBER 1956 Ik wil beginnen met het College van Burgemeester en Wethouders onze dank te brengen voor de toewijding, die zij hebben betoond bij het behartigen van de belangen van de gemeente Breda in het jaar 1956. Moeilijk was hun taak, inzonderheid het moeten werken met een niet sluitende begroting; niettemin hebben zij naar onze mening zich er goed doorheen gewerkt en de Raad niet voor al te grote moeilijkheden gesteld. Onze dank gaat ook uit naar het gemeentepersoneel en inzonderheid naar hen, die ons hebben willen helpen, als wij er zelf moeilijk meer konden uitkomen. Nimmer deden wij vergeefs een beroep op hen. Het eerste punt, dat ik naar voren wil brengen, is het feit, dat Breda tot de steden van boven de 100.000 inwoners ging behoren. Juist op eerste Kerstdag 1955 werd deze mijlpaal in de geschiedenis van Breda bereikt, dus na de behandeling van de vorige begroting. Overigens wel een merkwaardige datum, waarop wij ook Christus' geboortedag vieren. Deze gebeurtenis werd in de gehele stad feestelijk gevierd en ook de gemeenteraad werd in deze vreugde betrokken. Het gaan behoren tot de grote steden heeft echter ook zijn verplichtin gen en bij voortduring zullen wij ons dit voor ogen moeten stellen. Het mag niet maar tot een uiting van vreugde komen op de heuglijke dag zelf en misschien nog kort daarna, doch wij hebben er voor te waken, dat van buitenaf gezien kan worden, dat wij groot geworden zijn. Als wij dit tonen, zal ook in regeringskringen wel worden ingezien, dat men tegenover Breda niet meer zo schriel mag zijn met het toekennen van vergoeding uit het gemeentefonds, als tot heden het geval is geweest. De plannen voor de vernieuwing van de binnenstad zijn reeds een aan wijzing, dat Uw College al een schrede heeft gezet in die richting en er zich rekenschap van geeft, dat wij groot geworden zijn. Weer is er een groot tekort op de begroting. Al begrijpen wij, dat dit tekort de gang van zaken in Breda niet al te ongunstig zal beïnvloeden, toch is het gewenst, dat de begroting sluitend wordt gemaakt. Deze ongunstige toestand kan en mag niet blijven voortduren en met aandrang verzoeken wij het College van Burgemeester en Wethouders bij de be trokken departementen er bij herhaling op aan te dringen nu ten aan zien van Breda eens een andere houding aan te nemen. Gaarne zouden wij vernemen of voor het tekort op de begroting 1957 door de minister van Binnenlandse Zaken een toezegging is gedaan voor aanvulling uit het gemeentefonds en of de belofte voor 1955 is nageko men (zie blz. 323 van de notulen van 29 november 1955 5e alinea). Tevens hoe het staat met de algemene uitkering voor het jaar 1956? Over de verschillen in waterverbruikstarieven voor de inwoners van Breda behoef ik gelukkig niet meer uitvoerig te spreken, zoals in de afgelopen jaren telkens het geval was. Wij zijn Burgemeester en Wet houders dankbaar voor hun voorstel aan de gemeenteraad voor gelijke tarieven zij het voor een deel der stad hogere welk voorstel in een der vorige raadsvergaderingen vrijwel zonder enige discussie is aange nomen. Vorig jaar heeft U, Mijnheer de Voorzitter, mij medegedeeld mij te moeten teleurstellen wat Uw antwoord betrof op het terrein der verkeers overtredingen. U heeft toen gezegd, dat het verkeer in Breda zich niet slechter gedraagt dan elders. Met dit laatste ben ik het beslist niet eens, doch ik geef toe, dat een discussie hierover niet op deze plaats dient te worden gehouden, dus zwijg ik er verder over. Ten aanzien van het Cultureel Centrum wilde ik het volgende op merken. Uit de begroting blijkt wel, dat deze instelling zeer kostbaar is. Dit zou nog niet zo erg zijn, als de kosten aan dit instituut besteed de cul-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 336