340
12 DECEMBER 1956
hierin niet wordt gesproken door een JUDAS in Moskou, ook niet dooi
de Verenigde natie's in Wasinghton en evenmin door een in puin ge
schoten Boedapest, maar dat het laatste woord is aan God, onze He
melse Vader, die ook thans weer door strijd en lijden heen, in zijn grote
genade het Hongaarse volk weder zal doen oprichten en uit deze tijd
van verdriet en leed het goede zal doen geboren worden.
Merkwaardig is het overigens, dat alle democraten in Nederland in
hun mening over deze kwestie volkomen één zijn. Allen geven er blijk
van in hun houding van VOLK ALS GEHEEL, dat de HISTORISCHE
invloed gelukkig veel verder reikt, dan men soms denkt en zeker niet
is uitgeblust.
Alle verschillen ten spijt, in politiek, zowel als in godsdienstig opzicht,
kan ons volk -God zij dank nog vol afschuw en verontwaardiging
reageren op datgene wat in wezen niets anders is dan verkrachting van
Gods Woord en Wet!
Wij mogen ons over die houding van heel ons volk en van heel de
kerk verheugen. Maar wij mogen niet vergeten, dat allen, die de diepste
achtergronden van deze houding herkennen, de grootste verantwoor
delijkheid dragen juist die diepste achtergronden naar vermogen in het
licht te stellen en te accentueren. Dat geldt voor Breda en voor geheel
ons land. Anders wordt de geest van ons volk vergiftigd en rijp gemaakt
voor de beestachtige moraal van waaruit communisten Hongaarse
helden gespuis durven te noemen.
Tot slot nog een enkel woord over de onderlinge verhouding der
raadsleden. Ik kan niet anders zeggen, dan, die was in het afgelopen
jaar van dien aard, dat wij ze niet beter kunnen wensen. Zelfs al waren
er meningsverschillen, ze zijn binnen de raadzaal gebleven. Wij danken
de andere fracties voor de prettige samenwerking en we hopen, dat die
in het komende jaar niet zal verflauwen. Zeg elkander nu en dan eens
waar het op staat, maar reik elkander dan ook daarna de hand.
De fractievoorzitters dank ik persoonlijk voor de prettige omgang,
inzonderheid voor de aangename samenwerking als comité T.V.-toestel-
len voor de bejaardentehuizen.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil eindigen. Wij hopen ook in 1957 samen
met het college van Burgemeester en Wethouders en de andere fracties
de belangen te dienen van de stad Breda, naar ons beste weten en kunnen
en we vertrouwen, dat God dan zijn onmisbare zegen niet aan ons werk
zal onthouden. Dank U.
De heer TOXOPEUS zegt:
Mijnheer de Voorzitter,
Telken jare keert voor de behandeling van de begroting de gedachte
terug: wat heeft dat praten voor zin? Veranderen doet er zelden iets
door; de begroting wordt toch altijd weer goedgekeurd. Telken jare
ook lijkt het nuttig de zin van de begrotingsdebatten aan te wijzen: de
gedachten-wisseling geeft het College een inzicht in de algemene lijn
die de Raad gevolgd wil zien. Veelal haast onmerkbaar wordt met die
lijn rekening gehouden. Voorts treedt het Gemeentelijke bestuur in al
zijn omvang in de openbaarheid, zodat alle burgers kennis kunnen ne
men van hetgeen het Bestuur van „hun" stad doet en gaat doen.
Tenslotte ben ik er van overtuigd dat Uw College en de gemeente
ambtenaren bij het voorbereiden van voorstellen ter dege rekening hou
den met de vraag of de Raad „er aan zal willen" zodat een soort pre
ventieve controle aanwezig is. Dat rekening houden kunt U alleen doen,
wanneer U weet wat de Raad denkt: daartoe mede dienen de begro
tingsdebatten.
Vandaar dan ook dat de methode om deze debatten als tijdverspilling
achterwege te laten mijn instemming niet kan hebben.