12 DECEMBER 1956
341
Wel meen ik dat de algemene beschouwingen zich metterdaad tot de
grote lijnen moeten beperken. Meestal beginnen we met de bespreking
hoe de verhouding tussen de Raad en het College en tussen de Raads
fracties onderling zijn geweest in het afgelopen jaar en wat wij daarvan
voor de toekomst verwachten.
De verhouding tussen Uw College en de Raad leek mij, als voorheen,
een van goede samenwerking en groot vertrouwen. Uw College heeft
meer dan vroeger de preadviezen uitgebreid, een methode die ik steeds
heb aangeprezen als een der hulpmiddelen voor de Raadsleden om vat
te krijgen en te houden op de zeer gecompliceerde arbeid die het be
sturen van een grote gemeente tegenwoordig vormt. Ik heb geen be
hoefte aan cursussen in verschillende onderdelen van de gemeente
administratie, zoals door de heer Vermeulen wordt bedoeld. Het kan
wel aantrekkelijk zijn, doch dit gaat volgens mij ver buiten datgene, wat
de Raad moet doen. Enkele uiteenzettingen, zoals onlangs de inleiding
over de herziening van de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten,
alsmede de bespreking in comité-generaal over de stadssanering, vind
ik voldoende.
Breda is een grote gemeente, niet alleen naar zielental sedert de
100.000ste inwoonster werd geboren, maar ook als industriestad, toe
ristencentrum en streekcentrum. Breda realiseert zich haar taak als zo
danig, geloof ik, wel. Het valt te hopen dat de Centrale Overheid zich
bij het bepalen van de subjectieve uitkering de groei van Breda in
velerlei opzicht ook zal realiseren. De slechte financiële situatie, die
een investerings en bestedings beperking volgens de Regering noodza
kelijk maakt, zal helaas misschien roet in het eten gooien.
Een voorbeeld van de door mij vurig verlangde uitvoerigheid van de
preadviezen was dat betreffende de nieuwe organisatie van de activi
teiten op cultureel terrein.
Tot mijn spijt heeft niet de gehele Raad mijn vreugde gedeeld en zijn
er stemmen opgegaan die tegen de, noodzakelijkerwijze, vage toekomst
verwachtingen opponeerden. Ik stel het op hoge prijs wanneer Uw College
bij een konkreet preadvies poogt een blik te werpen in de toekomst,
opdat ook de Raad gemakkelijker de konsekwenties van zijn besluit kan
pogen te overzien.
Op andere punten was er geen vooruitgang. Ik noem met name de
mogelijkheden om het seniorenconvent te betrekken in het overleg om
trent de industrialisatie. Dit overleg heeft slechts éénmaal plaats gevon
den in het afgelopen jaar en wel na de aanbieding van de begroting.
Nogmaals: ik bepleit niet dat de Raad moet meewerken aan de voor
bereiding, noch ook aan de uitvoering van zijn eigen besluiten. Wel lijkt
het mij, op een terrein als dit, zeer gewenst dat de Raad, door middel
van de senioren of anderszins, kan helpen de lijnen die gevolgd zullen
worden, te bepalen. Het is zeer lastig om zulks bij besluit te doen. Dan
ligt er een konkreet voorstel ter tafel en is het dikwijls onmogelijk anders
dan met kwade gevolgen voor de Gemeente of een persoon, neen te
zeggen.
Ook de begrotingsdebatten lenen zich slecht tot een uitvoerige discus
sie over dit onderwerp. Wel wil ik opmerken dat ik meen dat de indus
trialisatie rustig aan moet worden voortgezet. Zover de Gemeente zelf
invloed uitoefent, moet dit zijn door stimuleren en door gereed hebben
van gronden. Extra faciliteiten zijn voor Breda geen vereiste. Er moet
worden rekening gehouden met het arbeidspotentieel: ziet de Gemeente
kans om een industrie zich te doen vestigen die juist wat betreft de be
nodigde arbeidskrachten gunstig ligt, dan is enige meerdere inspanning
van de zijde der Gemeente geoorloofd en geboden.
Juist om enigszins een vaste lijn te verkrijgen omtrent de vraag, hoever