342
12 DECEMBER 1956
de Gemeente moet gaan in haar pogen de juiste industrieën aan te
trekken, is het overleg met een Raadscommissie nuttig.
De Delegatie aan Uw College blijft een moeilijk punt. Met de heer
Minderhoud kan ik het echter niet helemaal eens zijn. Enerzijds ben ik
een voorstander van delegatie, indien dit kan leiden tot grotere efficiëncy,
anderzijds ben ik gaarne zuinig op de bevoegdheden van de Raad, omdat
men zelden geheel kan overzien wat de gevolgen zijn.
Als voorbeeld van het eerste noem ik de delegatie aan Uw College
van het geven van namen aan straten. Het is nauwelijks mogelijk met
succes over een naam te praten als men dat met 37 personen moet doen.
Uw College heeft toegezegd een bepaalde lijn te zullen volgen en dat
was mij voldoende.
Als voorbeeld van het tweede geval noem ik de delegatie aan Uw
College van de benoeming van leraren in tijdelijke dienst aan het Ge
meentelijk Gymnasium. Bedoeld, aanvankelijk, om te voorkomen dat de
Raad telkens met spoed voor een tijdelijke vervanging moest zorgen
leidt deze bevoegdheid er toe, dat Uw College ook de vaste benoemingen
in de hand heeft. Iedere nieuwe leraar wordt immers eerst tijdelijk aan
gesteld. Na 2 jaar b.v. volgt de benoeming in vaste dienst, door de Raad.
Het is dan voor de Raad uitermate moeilijk om die benoeming niet te
doen; de betrokkene is daarmee dan al te zeer gedupeerd.
Ik zou Uw College dan ook willen voorstellen het delegatiebesluit te
doen herzien in dier voege, dat dit alleen beoogt de voorziening in tijde
lijke vacatures b.v. door ziekte.
De verhouding tussen de fracties was bepaald even goed als voorheen.
Moeilijkheden in andere fracties dan de mijne geven mij slechts aan
leiding tot deze opmerking, dat ik blij ben dat wij niet kennen de werk
wijze, waarbij de kandidaten zich vooraf binden aan een besluit van een
partijorgaan omtrent de vraag of zij een benoeming al dan niet zullen
aanvaarden. Met die methode wordt, rn.i., aan de kiezers onrecht gedaan
en wordt het besluit der kiezers door niet rechtstreeks betrokkenen ge
wijzigd.
Zo „en passant" heb ik, bij de bespreking van de verhouding tussen
het College en de Raad ook al zaken aangeroerd, die verderop aan de
orde kunnen komen, n.l. de industrialisatie en de delegatiekwestie.
Ik zou nu willen stilstaan bij de financiën, de spil waar alles om draait.
Heer Bommel moge uitroepen „geld speelt geen rol", helaas zijn derge
lijke kreten alleen nog maar voor fictieve figuren bruikbaar in deze tijd.
De Gemeente, met haar financiering door leningen, moge in de ogen
van velen een min of meer fictieve figuur lijken, zij is dat niet en voor
haar speelt geld een eminente rol. Dat blijkt thans duidelijker dan ooit.
De kapitaalmarkt is zo krap dat er vrijwel niet geleend kan worden. De
Gemeenten hebben samen 750.000.000,vlottende schuld, die niet ge
consolideerd kan worden.
Allereerst is er de nieuwe wijze van begroten. De vraag is gesteld of
de Minister met dit voorschrift bepaalde bedoelingen had, met name of
hij de Gemeenten er toe wilde dwingen om een splitsing te maken
tussen meer en minder noodzakelijke uitgaven. Een dergelijke splitsing
zou n.l. het gevaar kunnen inhouden, dat de zgn. minder noodzakelijke
uitgaven worden „afgekeurd". Ik lees nu uit de Memorie van Antwoord
dat de uitgaven voor nieuwe activiteiten en voor uitbreiding van be
staande activiteiten in het wijzigingsbesluit zijn opgenomen.
Neem ik nu post 662 van de gewone dienst, zijnde de uitgaven voor
het Cultureel Centrum, die het lieve bedrag van 115.000,belopen,
dan vind ik in de toelichting op deze wijziging de som van 126.926,
zijnde 11.926,méér. Het gaat er nu bepaald niet om dat ik deze
post gaarne aanmerkelijk verhoogd had willen zien, maar wel lijkt mij