12 DECEMBER 1956 343 deze wijze van samenstelling van de begroting a.h.w. uitlokken dat de Minister zegt: laat liet maar bij 115.000, Er stond de Minister een sluitende begroting voor ogen. Ik vrees dat die sluitend gemaakt zal kunnen worden door het niet-doorgaan van een aantal activiteiten. Wij zijn dan volledig geraakt in de positie van „bevoogden": de „oude" uitgaven, die overeenstemmen met posten op vorige begrotingen, mogen doorgaan. Voor de nieuwe, hoe nuttig en nodig ze ook mogen zijn, moeten wij de goedkeuring maar afwachten. Zou dit zo lopen, dan heeft de Gemeente die met een begrotingstekort zit (en dat is niet alleen Breda) geen eigen initiatief meer, hetgeen dode lijk is voor de activiteit en de belangstelling. Als wij de rioolbelasting zien als een symptoom van die bevoogding en wij lezen op pag. 3 van de Memorie van Antwoord hoe alle inkomsten der Gemeenten onderwerp van gesprek uitmaken bij het overleg met Binnenlandse Zaken en G.S., dan zien wij duidelijk hoe afhankelijk wij zijn en hoe er een controverse kan bestaan tussen de standpunten van de Centrale en de Gemeentelijke Overheden over de vraag of de winsten der nutsbedrijven, reeds eerder onderwerp van gesprek in de Raad, hoog genoeg zijn. Neen, de financiering van de Gemeente-uitgaven is langzamerhand een eigenaardige zaak geworden. Het beginsel, dat wie zuinig is, wat spaart en iets kan doen, komt daarbij zo in het gedrang, dat de gewone burger er geen enkel begrip meer voor kan hebben. Wie royaal, ja, verkwistend, is of was, die heeft wat te wachten. De heer Vermeulen zou graag een prognose-plan op lange termijn hebben voor investeringen. Ik vrees dat dit niet zal gaan; en wat zal er van uitkomen? Een sprekend voorbeeld vormt het voorbereidend rapport van de Sociaal Economische Raad. De Minister zei in de Kamer dat het rapport na enkele dagen oud te zijn, in het geheel niet meer deugt. Ik betwijfel derhalve of het wenselijk en nuttig is, dat de gemeente Breda een prognose voor investeringen opzet. De woningnood vormt nog altijd een zgn. knelpunt in de maatschap pelijke ontwikkeling. Naar mijn mening doet de Gemeente Breda wat zij kan om zo snel mogelijk te bouwen. Continubouw lijkt mij een, zo niet dé weg om tot een spoedig einde van de misère te geraken. Dat ook in dit opzicht de Centrale Overheid een belangrijke rol speelt, is mij bekend. Volgens jaarverslag Centrale Directie v. d. Wederopbouw en Volkshuisvesting over 1955 liepen we in dat jaar met 7000 woningen in op het tekort, dat 196.000 woningen is. Nu het meer fabriekmatig produceren van woningen tot ontwikkeling schijnt te komen (ik wijs op de onderneming die de aannemer Dura gaat opzetten) lijkt het mij zeer gewenst dat de Gemeente diligent zij. Het mag niet zo zijn dat wij achterblijven doordat b.v. onze bouwverordening bouw van „gefabriceerde" woningen niet toelaat. Actueel is op dit ogen blik ook de vraag, of er geld zal zijn om te bouwen. Een globale mondelinge toelichting op het investeringsplan is beter dan helemaal geen toelichting, ook al kunnen we thans zeggen dat er misschien niets van komt, in ieder geval veel minder dan ik had willen hebben; hoe goed en uitgebreid die toelichting ook wordt, het blijft mondeling en dus vluchtig. De efficiëncy der bedrijven is altijd nog een onderwerp dat de Raad bezighoudt. Het valt te betreuren dat het aanvullende efficiëncyrapport over Openbare Werken nog niet gereed is. Wanneer is de goedkeuring van het krediet gegeven? Nu wij A ge zegd hebben moeten wij zo snel mogelijk B zeggen, temeer omdat de kans bestaat dat ook over andere diensten en bedrijven een dergelijk rapport moet worden samengesteld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 343