12 DECEMBER 1956 347 Uiterst belangrijke beslissingen zijn dit jaar genomen, of staan op het punt genomen te worden. Ik moge herinneren aan de waterzuivering met alles, wat daaraan vastzit, de stadssanering, het in werking treden van het Cultureel Cen trum om de voornaamste te noemen. Drukte ik vorig jaar de hoop uit, dat de uniformiteit in de tarieven der waterleiding niet te lang meer op zich zou laten wachten; nu dit dan verwezenlijkt wordt, betekent dit het wegnemen van een grote onbillijk heid, die bij wijze van spreken in het gebied van het voormalig Princen- hage, als een doorn in het vlees stak. Prettig gestemd ben ik door het houden van de twee informatieve vergaderingen de komende stadssanering betreffende. Toch rijst bij mij de vraag, of het niet efficiënter ware, indien verstrekkende plannen eerst in besloten vergadering besproken waren, vooraleer deze een reeds defi nitieve vorm hebben gekregen, daar het later toch wel zeer onprettig voor Uw Raad kan worden, indien deze laatste meent een negatieve be slissing te moeten nemen. Dit laatste geldt niet voor bedoelde informa tieve vergaderingen Mijnheer de Voorzitter, inzake de stadssanering; waar het naar mijn persoonlijke mening, inderdaad niet veel moeite gekost heeft, Uw Raad van het grote nut van het voorgelegde plan te overtuigen. Ik kan dan ook niet nalaten hulde te brengen aan Directie en personeel van Openbare Werken voor opzet en uitwerking van dit plan. Ten aanzien van de woningbouw, Mijnheer de Voorzitter, moet het mij van het hart, teleurgesteld te zijn, dat het aantal opgeleverde woningen tussen 1 november vorig jaar en 1 november van dit jaar zo weinig denderend is. Ik hoop, dat bij de 1132 in aanbouw, er vele zijn, die op het punt staan opgeleverd te worden. Een lichtpunt is hier wei voor mij het initiatief door U, Mijnheer de Voorzitter, en Uw College genomen, om in samenwerking met enige andere gemeenten een extra bouwvolume te verkrijgen. Wat betreft de bouw van flatwoningen, de z.g. Hoogbouw, Mijnheer de Voorzitter; in de raadsvergadering van 11 januari j.l. merkte U volgens de notulen op pagina 18 op: „De verhouding van Hoogbouw tot Laag bouw is in het algemeen 1 2". Maar, Mijnheer de Voorzitter, wat leert mij het Antwoord op het Centraal Rapport, op blz. 24? Van 1953 tot en met 1956 is het gemiddeld percentage Hoogbouw 47%°/o of wel bijna 1 1. De heer Mol was in diezelfde vergadering voorstander van een verhouding van 1 3. Nu wordt er al gebouwd in acht woonlagen. Als de Wethouder van Openbare werken in diezelfde vergadering op pag. 18 antwoordt, dat Hoogbouw niet zo duur is, vrees ik, Mijnheer de Voor zitter, dat hier zuinigheid de wijsheid zal bedriegen en dat de gevolgen voor de gemeente wel eens niet prettiger zouden kunnen worden, als over een misschien kleiner aantal jaren dan wij voorzien kunnen vol doende woonruimte gaat komen. Negen van de tien bewoners van flat woningen betrekken liever een vrije eengezinswoning. Trouwens afge scheiden van de misschien iets hogere kostprijzen moet men toch ook aan het gezinsleven denken, waarvoor toch zeker een eengezinswoning veel en veel beter geschikt is. Ik moge dan ook de wens uitspreken, Mijnheer de Voorzitter, dat aan de percentages als vastgesteld zeker de hand zal gehouden worden. Somber gestemd ben ik als ik de cijfers zie voor wat betreft woning zoekenden: Op 1 november j.l. 3030 die nog staan ingeschreven. Een stijging met 909 het jaar daarvoor. Volksvijand nol is nog niet verslagen. Ik ben overtuigd, dat men op het Woningnoodbureau doet wat men kan, om de ergste gevallen te helpen. Toch zou ik met aandrang willen vra gen, of het niet mogelijk is de bouw van woningen te versnellen. Kun nen niet meer woningen in de vrije sector gebouwd worden. Is dit niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 347