350 12 DECEMBER 1956 pende dienen, meen ik mij toch te mogen wagen op het gladde ijs en mijn algemene beschouwingen openbaar te doen maken. Op de eerste plaats mag ik wel tevreden zijn over de verstandhouding van het College van Burgemeester en Wethouders ten opzichte van de Raad in het algemeen, en ten opzichte van mij persoonlijk. De parlemen taire opmerkingen, die ik al enkele keren heb moet incasseren, zullen zijn oorzaak wel hebben in het feit, dat ik mij de parlementaire voor schriften en gebruiken nog niet voldoende heb kunnen eigen maken. Hierin zal ik van mijn kant trachten verbetering te brengen. De uitgebreidheid van de agenda's wijzen wel op geweldige drukke werkzaamheden van Uw College en vergt van Uw College met zijn staf van medewerkers de uiterste inspanning en ambitie. Beide zijn volgens mij wel aanwezig. Ook de Edelachtbare Dames en Heren leden van de Raad zijn volgens mij zeer zakelijk en sportief en ik moet er vooral mijn petje voor af nemen voor hun kunde en bespraaktheid. Dit wijst er wel op, dat zij de zaken met veel liefde en opoffering willen behartigen in het algemeen belang van de Gemeente Breda. Naar ik mag veronderstellen hebben zij ook een open oor voor zaken waar zij nu direct geen expert in zijn, dit verheugt mij vooral. Wat betreft de ambtenaren, Mijnheer de Voorzitter, hierover kan ik nog geen algemene beschouwing geven. Wel heb ik kunnen constateren, dat voorzover ik er al mede te maken heb gehad, alle medewerking er is, daarvoor dan ook mijn hartelijke dank. Dat de ambtelijke molen lang zaam maalt, daarvan was ik al eerder overtuigd. Als hierin enige ver betering mogelijk is, was dit wel gewenst. Dat Uw College en het College van de Raad diegenen wil eren die zich op enig terrein bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt, kan mijn grootste goedkeuring wegdragen. Ik denk hier vooral aan de stadsont wikkeling. Maar ook diegenen, die niet steeds op de voorgrond treden moeten worden gewaardeerd. Ik twijfel daar ook niet aan. Mijnheer de Voorzitter, wanneer het mij gegund is, wil ik nu meer in bijzonderheden treden. Voor het korps Gemeentepolitie heb ik alle waar dering en in het algemeen is mijn indruk, dat dit onderdeel weinig op merking heeft. Het toezicht op het zwemmen buiten de officiële bad inrichtingen wordt goed nageleefd. Binnen de officiële badinrichtingen wordt het toezicht ook goed nageleefd voorzover mij bekend. De natte zomer heeft hier misschien ook wel aan meegewerkt. De baldadigheid en vernielingen zijn jammer genoeg nog niet tot het verleden, dit zal ook wel niet komen. Nu is mij ter ore gekomen, dat de politie niet direct mag overgaan tot het maken van een proces-verbaal tegen minderjarige personen, die zich schuldig maken aan baldadigheid en vernieling. En dan bedoel ik hiermede vooral land- en tuinbouwgewassen en het stelen van fruit, spelen in lang gras en graan en het openen van hekken. Dit brengt voor de agrariërs grote financiële nadelen teweeg. Vooral als hierdoor vee op de openbare weg terecht komt, loopt de schade in de duizenden. Uitbreiding van politietoezicht in de zomer voor de buiten dienst is wel gewenst. Zo ook voor het Mastbos en het Liesbos. En ook de waarschuwingen tot het uiterste beperken. Bij agrarische aangelegenheden mogen wij steeds op de medewerking van de politie rekenen. Ik hoop en vertrouw, dat dit steeds zo moge doorgaan. De Gemeentelijke Gezondheidsdienst, Mijnheer de Voorzitter, heeft ook mijn bijzondere aandacht. Het werk van de staf schoolartsendienst is van onschatbare waarde zo ook van het borstonderzoek. Menige ziekte wordt hierdoor opgespoord. Hiervoor mogen geen kosten worden gespaard. De veehouders hebben hier wel een goed voorbeeld gegeven met het 5-jaren plan T.B.C.-bestrijding onder het rundvee. Grote offers zijn gebracht, maar het doel is bereikt. Dit komt voorwaar de gehele Nederlandse Ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 350