352
12 DECEMBER 1956
feurs aanvoerders kunnen er tegen een billijke vergoeding hun wagens
reinigen en ontsmetten volgens voorschrift besmettelijke veeziektebestrij-
ding. Hiervoor van mijn kant mijn oprechte dank. Ik wil hier nog op
wijzen, dat openbare slachthuizen in de eerste plaats gezien moeten
worden als een hygiënische inrichting in het belang van de gemeen
schap. Zij moeten dus niet gezien worden als commerciële bedrijven.
Openbare Werken.
Mijnheer de Voorzitter. Bij mijn beschouwnig over dit onderwerp zou
ik in de eerste plaats er op willen wijzen, dat de bouwpolitie toch vooral
de eigenaars voldoende inlichtingen verstrekt, welke weg zij moeten
bewandelen indien deze van gedachte is, dat de huurder de eigenaars
wil boycotten en op onkosten wil jagen. Het privaat-bezit moet toch
boven alles worden geëerd. Dan zou ik graag zoveel mogelijk soepelheid
zien bij het bouwen en vooral de dakbedekking bij het plaatsen van
open schuren ten behoeve van agrariërs buiten af.
Mijnheer de Voorzitter, in Uw antwoord op het centraal rapport wordt
de vraag 169 verwezen naar een ander onderdeel. Ik wil mij de kans
toch niet laten ontvallen om hierover wat meer te vertellen. Als ik dan
blz. 13 van de Memorie van Toelichting opensla lees ik bij vraag 169 dui
delijk en nog wel onderstreept belasting wegens gebouwde eigendommen
en daarbij behorende erven, die aan openbare land- of waterwegen in
de gemeente belenden of in de onmiddellijke nabijheid daarvan gelegen
zijn en wegens ongebouwde eigendommen, die aan deze wegen be
lenden of op deze wegen uitgang hebben.
Uw antwoord bevredigt mij dus niet volkomen. Ik zag dus graag dat
volgno. 284 werd herzien in die mate, dat daardoor mijn vraag 169 vol
doende wordt beantwoord en de begroting toereikend is.
Verder meen ik dat er in de Gemeente Breda ook gegronde redenen
zijn voor het plaatsen van 1 of 2 dames-privaten. Het woningbedrijf,
Mijnheer de Voorzitter, steekt zo hoog boven mijn pet uit, dat ik daar
geen algemene beschouwingen aan durf te wagen.
Onder grondbedrijf versta ik alles wat tot de grond van de gemeente
Breda behoort. Mijnheer de Voorzitter. Een groot gedeelte van deze
gronden waren voorheen in handen van agrariërs. De ontwikkeling van
de Gemeente heeft het nodig gemaakt de gronden in eigendom van
de Gemeente te doen komen. Medewerking is er dus nodig geweest van
deze agrariërs. Toch meen ik, dat er van de kant van de gemeente vol
doende bezorgdheid uit moet gaan over de toekomst van deze mensen.
De steeds mindere koopkracht van het geld doet zich dan ook al duchtig
gelden. Deze gelden direct omzetten in andere grond is nu ten enemale
onmogelijk. De gemeente moet er dus niet al te veel op uit zijn deze
gronden zo voordelig mogelijk in handen te krijgen, ingeval zij de be
trokkenen niet iets kan bieden, dat voor hen een blijvende levenspositie
kan zijn.
Ook de wet prijspeil voor 1940 meen ik meer thuis te behoren in de
oude doos. Ieder gezond verstand weet toch dat dit het jaar was, dat
aansloot op de crisisjaren. Het was toen ook niet normaal. Wanneer een
agrariër dus aanklopt bij de Gemeente, die zijn grond heeft afgestaan,
behandel hem dan met de nodige clementie. Wij willen diegenen eren,
die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt voor de stadsontwikke
ling, maar die ontwikkeling moet nu niet mogelijk worden gemaakt
door zeer gunstige vestigingsvoorwaarden, in de vorm van voordelige
aanbiedingen van grond, ten opzichte van andere grote steden hier ten
lande. Dan moet toch op de eerste plaats de bezorgdheid uitgaan naar
diegenen, die hier in de gemeente huis en haard hebben.
Het antwoord op het Centraal Rapport betreffende uitweg Galderse
Heide stel ik mij voor, dat de Gemeente wel het leeuwenaandeel voor
haar rekening zal nemen.