378 13 DECEMBER 1956 gen. Wat het schoonmaken betreft, dit gebeurt in de meeste sloten een maal per jaar n.l. in het najaar. Het is zeer hard nodig dat deze sloten tweemaal per jaar worden geschouwd, dus ook in het voorjaar of begin van de zomer. De afwatering van land- en tuinbouwgronden alsmede van de bermsloten van de wegen moet langs deze sloten geschieden en wordt in de zomer zeer belemmerd door de snelle groei van gras en onkruid. Daar goede afwatering van groot belang is, zou ik het volgende willen voorstellen: le. de eigenaars van gronden gelegen langs bedoelde sloten, die deze percelen met vee beweiden, te verplichten een degelijke afrastering aan te brengen en streng toe te zien op het verontreinigen van sloten als boven bedoeld. 2e. de schouwsloten, die in slechte toestand zijn, te herstellen. 3e. alle waterlopen tweemaal per jaar te schouwen. Kan men met eigen arbeiders dit werk niet klaarkrijgen dan behoort een aannemer ingeschakeld te worden, zoals ook dit jaar is geschied. De heer BRINKERHOF heeft gezien, dat art. 48 der nieuwe bouw verordening bepaalt, dat er een aftapkraan in een woning aanwezig moet zijn. Hij zou dit aantal in twee veranderd willen zien. Thans is het mogelijk met een kraan in de keuken te volstaan, zodat dit voor een der slaapkamers niet verplicht kan worden. Wethouder JONGBLOED zal nota nemen van de opmerkingen van de heer Verschuren. De bouwverordening wil hij naar aanleiding van het geen de heer Brinkerhof heeft gezegd, nog wel eens bezien. Overigens is er geen sprake van een nieuwe bouwverordening, doch er is een over druk van de oude verordening verschenen omdat er geen exemplaren meer voorhanden waren. Spreker gelooft niet dat voor alle oude woningen twee tapkranen verplicht moeten worden gesteld. Voor nieuwe woningen gelden intussen hogere eisen. Er komt een nieuwe bouwverordening, doch deze wacht op advies van de vereniging van Ned. Gemeenten betreffende de nieuwe rijksvoorschriften, mede in verband met bepalin gen in de nieuwe ruimtewet. De heer BRINKERHOF kan zich met dit antwoord verenigen. De heer VAN BIJNEN zegt het volgende: Het begrip financiële positie lijkt een kameleon. Negen maanden ge leden was er welvaart, thans spreekt men van bezuiniging. De voorzitter van de P.v.d.A.-fractie heeft gesproken over een redelijke begrenzing. De vraag naar een 2e badhuis lijkt redelijk. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders dat, zolang zij de gegevens over woningen zonder badcel niet tot hun beschikking hebben, zij hun oordeel of er een 2e badhuis nodig is, willen opschorten tot deze gegevens bekend zijn, kan ik redelijk achten. Persoonlijk ben ik van mening dat een tweede badhuis nodig zal blijven doch een besluit van onze Raad om tot oprichting van een 2e badhuis over te gaan, zal na verkrijging van deze gegevens in ieders oog meer verantwoord lijken. Gaarne zie ik dus het resultaat van dit onderzoek tegemoet. Onder verwijzing naar de raadsnotulen op blz. 566 van 18 december 1952 en blz. 344 van 29 november 1955 verklaar ik nogmaals dat ik een goede badgelegenheid voor alle burgers van onze stad belangrijk acht, en wel zo belangrijk dat ik naast een tweede badhuis zoveel mogelijk in diverse wijken gelegenheid van stortbaden zou willen openstellen. Dit zou naar mijn inzicht te bereiken zijn door bij te stichten wijk- gebouwen en gemeenschappelijke gymnastieklokalen, waar toch reeds douche-gelegenheid moet worden aangebracht, meer dan voor hun eigen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 378