14 DECEMBER 1956 393 Dat is wel te begrijpen. Een ter plaatse kundige zou ik willen zeg gen fluisterde mij eens in, dat het veel gemakkelijker was de auto langs de kant te plaatsen dan op het middengedeelte. En dat nu is naar mijn mening niet te tolereren. zelf zegt, op een andere plaats in Uw antwoord op het centraal rapport, dat van nature de gemakkelijkste weg wordt gekozen en dit is alleen met dwingende maatregelen te veranderen. Ik vraag mij af, waarom, indien niet meer op het middengedeelte kan worden geparkeerd, dan niet gestald kan worden in de Godevaert Mon- tensstraat of bij Concordia. Het verkeer daar is niet druk en in de Nieu we Ginnekenstraat kan het dan zeker op de spitsuren een vlot verloop hebben. De heer KAMPHUYS zegt: Mijnheer de Voorzitter, Mijn partijgenoot Vermeulen heeft er gisteren reeds op gewezen, dat de verschillende fractievoorzitters ook op onderdelen van de begroting zijn ingegaan. Het zal daarom voorkomen, dat ik dingen vraag, die reeds besproken zijn. Ik vraag U hiervoor bij voorbaat verontschuldiging, onder het motief: „De Kleine man zegt er het zijne van". Toen het vorig jaar bij de behandeling van de begroting 1956 de vraag werd gesteld hoe het stond met de Nieuwe Algemene Politieverordening, antwoordde Uw College: „Aan het ontwerpen van een nieuwe algemene politieverordening zijn vele voorbereidende werkzaamheden verbonden, zodat een dergelijk werk slechts langzaam tot stand komt. Wij hopen echter binnen een niet al te lange tijd met een ontwerp-verordening te komen". Het is thans weer een jaar verder, Mijnheer de Voorzitter, en thans antwoordt Uw College: „Met de zeer omvangrijke voorbereidende werk zaamheden tot een algemene herziening van de algemene politieverorde ning is BEREIDS EEN AANVANG GEMAAKT. Het is thans te ver wachten, dat in de loop van 1957 de nodige voorstellen kunnen worden gedaan". Dat „thans bereids een aanvang is gemaakt" wil dus zeggen, dat er niet eerder aan gewerkt is. Kunt U ook mededelen wat hiervan de reden is? Mijnheer de Voorzitter, het doet prettig aan van U te mogen vernemen, dat U het van belang vindt, dat de agenten enige elementaire kennis van de meest voorkomende vreemde talen bezitten. Voor een stad van meer dan 100.000 inwoners met veel vreemdelingenverkeer is het van groot belang, dat de politie zich enigszins kan behelpen. Dit kan ook het vreemdelingenverkeer bevorderen. Hulde aan die agenten, die in hun vrije tijd een cursus in een vreemde taal volgen. Ik zou U willen vragen op de een of andere wijze te willen bevorderen, dat deze actieve agenten hiervoor een toelage in de een of andere vorm krijgen. Het moge dan waar zijn, dat deze materie nog niet wettelijk is geregeld, op de een of andere wijze, is hier wel iets aan te doen. Waar een wil is, is een weg. Als U zegt, dat de jonge agenten veel tijd nodig hebben voor hun studie om hun vakdiploma te behalen, dan neem ik dit graag aan. In dit ver band vraag ik mij nog steeds af of dan niet te veel vrije tijd in beslag genomen wordt door b.v. hun medewerking aan politie-sportvereniging en -muziekvereniging. Hoe nuttig en hoe nodig ik deze activiteit vind, ik ontkom niet aan de indruk, dat, als b.v. de politieharmonie hier of buiten de stad uitrukt, het bezetten van de verschillende posten in het gedrang komt, waardoor op dat moment een gevaarlijk vacuum kan ontstaan in geval van ernstige ongelukken e.d. Mijnheer de Voorzitter, Uw antwoord op een vraag betreffende de dienstcommissies bij de politie luidt als volgt: „Een Koninklijk Besluit op grond van artikel 100 van het ambtenarenreglement voor de ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 393