14 DECEMBER 1956 407 noodbureau en aan diens voorganger. In deze functie moet men de moed op kunnen brengen en de levenskunst verstaan om bij dit grote probleem de middenweg te kunnen bewandelen. Toch heeft spreker enige be merkingen op het personeel van het woningnoodbureau. Hij vraagt Bur gemeester en Wethouders het personeel, dat veelvuldig contact heeft met de aanvragers, nogmaals op het hart te drukken, dat zij deze mensen toch vooral tegemoet treden met begrip voor de moeilijkheden en met tact. Tenslotte wil spreker een lans breken voor de a.s. echtparen, die lange jaren verloofd zijn en die volgens de voorschriften niet geholpen worden, voordat zij samen 60 jaar oud zijn. Voor het huwelijk is deze leeftijd niet gesteld en spreker vraagt deze jongelui tegemoet te komen, indien zij er zelf in geslaagd zijn woonruimte te vinden. De heer HULSKRAMER zegt: Mijnheer de Voorzitter, Op een door mij gestelde vraag over de verhouding tussen eengezins- en flatwoningen, gebouwd in de laatste jaren, is als antwoord gegeven, dat de verhouding ongeveer is 1 1. Deze verhouding steekt ongunstig af tegen de aandrang, die er van uit de Raad meer dan eens is geweest om voorrang te geven aan eengezinswoningen. Toen dit probleem in de Raad aan de orde kwam, ging het zwaartepunt van de discussies over de vraag of hoogbouw goedkoper is dan laagbouw. Hoewel men deed voorkomen, dat hoogbouw goedkoper is, is het een feit, dat de deskundigen op dit gebied het hierover niet eens zijn. Mijnheer de Voorzitter, bij de algemene beschouwingen, die de fractie voorzitter van mijn fractie heeft gehouden, heeft hij nog eens nadrukke lijk gevraagd om de bouw van eengezinswoningen voorrang te ver lenen. Ik wil dit verzoek graag onderstrepen met de volgende argumenten. Op een studiedag, die de Bredase K.A.B. heeft gehouden over de volkshuisvesting, is ook de vraag of eengezinswoningen voorrang moeten hebben boven flats, in discussie gebracht. Algemeen was men daar van mening, dat men meer voelde voor een eengezinswoning dan voor een flat. De nadelen van een flatwoning werden in de volgende punten samengevat. Afgezien nog van het feit, dat het vele trappen klimmen (de meeste flats hebben geen lift) in vele gevallen ongewenst werd geacht, achtte men het wonen in een flat voor vele arbeidersgezinnen ongewenst en bezwaarlijk. Algemeen werd de vrijheidsbelemmering als het grootste bezwaar naar voren gebracht. Het gebruik maken en het onderhouden van een gemeenschappelijke ingang en trap is vaak oorzaak van veel ongenoegen. Wil men de kinderen laten genieten van de buitenlucht, dan zijn deze veelal aangewezen op de straat. In de gezinnen met meerdere kleinere kinderen zullen de kleintjes meestal veel binnen moeten blijven. Niet alleen heeft de moeder dan meestal geen tijd om vaak met de kinderen te gaan wandelen, maar ook het buiten zetten van de baby is veelal erg bezwaarlijk. Niet alleen omdat men dan een paar maal de ongemakke lijke tocht van twee of drie hoog naar beneden moet maken, maar ook omdat vrijwel elk overzicht ontbreekt als de baby beneden staat en de moeder twee- of driehoog woont. De man, die zelf graag iets knutselt, heeft daarvoor vaak geen ge schikte gelegenheid en de vrouw, die zelf wast, moet daarvoor extra moeite op de koop toe nemen. Voeg daarbij nog, dat de arbeider, die in ploegendienst werkt, en dus meermalen overdag moet slapen, niet de gewenste rust heeft, dan heeft men enige indruk van de bezwaren, ver bonden aan het wonen in een flat. Mijnheer de Voorzitter, ik hoop, dat U naar aanleiding van deze ar-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 407