408 14 DECEMBER 1956 gumenten, rekening zult houden bij Uw beleid betreffende de woning bouw. Het uitgangspunt moet toch immers zijn, dat de woning dient te wor den aangepast aan de redelijke behoeften van de mensen. En het moet niet zo zijn, dat de mens zich maar moet aanpassen aan de woning. De heer VERMEULEN merkt op, dat bij herhaling discussies in de Raad worden gehouden over de verhouding tussen hoog- en laagbouw. De verhouding tussen deze soorten woningen berust naar sprekers me ning op een soort compromis, dat in vorige vergaderingen is bereikt. Het dispuut over dit vraagstuk kan tot in het oneindige worden door gevoerd. Hij vraagt of dit nu niet een probleem is om in een informatieve raadsvergadering te bespreken. De heer BRINKERHOF zegt: Mijnheer de Voorzitter, Wanneer wij kennis hebben genomen van het antwoord, dat Burge meester en Wethouders hebben verstrekt op de vragen betreffende het woningvraagstuk in onze gemeente, dan kan onze fractie over de toe stand waarin dit vraagstuk op het ogenblik verkeert, de loftrompet niet laten schallen. Integendeel, Mijnheer de Voorzitter, van de cijfers van getallen is hier geen sprake welke door Uw College aan ons gegeven zijn, hebben wij met teleurstelling kennis genomen. Het is niet het eerste jaar na de bevrijding, dat wij bij de hehandeling van de begroting onze bezorgdheid uitspreken, steeds hebben wij er op gewezen, dat het beschikbare bouwvolume niet werd verdeeld zo als onze fractie dit nodig oordeelde. Meerdere malen hebben wij er op aangedrongen, dat de verdeling van dit beschikbare bouwvolume tussen woningwet en particuliere bouw, gelijke tred zou houden en dit werd ook, Mijnheer de Voorzitter, door Uw College toegezegd, waarmede onze fractie heeft ingestemd tenslotte. Het streven van de K.V.P.-zijde, om in uiterste noodzaak woningwetwoningen te bouwen, is gezien de cijfers, die ons thans bekend zijn, in vervulling gegaan. Ik wil dit even met de woorden, van K.V.P.-zijde, aantonen. Bij de behandeling van de begroting voor 1953 hield de heer Mol een betoog en zegt daarin o.a.: „Hoewel er een kentering is te bespeuren, worden naar mijn mening nog steeds te veel woningen door de gemeen telijke overheid gebouwd, gebouwd niet alleen, maar ook geëxploiteerd. De overheid moet alleen aanvullen wat het particuliere initiatief niet vermag, niet meer". In deze zelfde vergadering, waarin verscheidene spreker? de nood toestand van het vraagstuk behandelden, diende de heer Stubenrouch een motie in, waarin o.a. voorkomt: „overtuigd echter, dat het NIET op de eerste plaats de gemeente is, die voor voldoende huisvesting moet zorgen, maar indien mogelijk moet worden overgelaten aan het particuliere initiatief". Mijnheer de Voorzitter, de K.V.P.-fractie, in het bijzonder de meerder heid, vertegenwoordigers van de Middenstand, kunnen tevreden zijn; het particuliere initatief heeft hier gezegevierd. Mijnheer de Voorzitter, deze woorden werden op het papier gezet vóór dat de algemene beschouwingen van de begroting werden gehouden, doch nu deze beschouwingen hebben plaats gevonden, voel ik mij ge dwongen aan hetgeen ik zeggen wil, iets toe te voegen. De heer Bastiaansen als eerste spreker en als voorzitter van de K.V.P.- fractie, deed in zijn rede een geluid horen, dat voor onze fractie en ook voor enkelen van zijn eigen fractie, een openbaring was, door de „zeilen" om te gooien en daardoor de „boot" een andere richting te geven. Wij konden uit de woorden van de heer Bastiaansen beluisteren, dat nu,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 408