410 14 DECEMBER 1956 wanneer dit nu geconstateerde grote verschil van een veel kleiner om vang zou zijn geweest en wij betreuren, om het maar op z'n zachtst uit te drukken, dat de verhouding woningwetwoningen en premiewoningen een zo groot verschil vertoont en waardoor de toezegging van gelijke verdeling, zoals ook enkele leden van de K.V.P. voorstonden, een wassen neus is gebleken te zijn. Ik ben er van overtuigd, dat, wanneer de ver deling van de bouwvolume redelijk verdeeld was geworden, dat dan stellig het aantal ingeschrevenen van het Woningnoodbureau aanmerke lijk minder zou zijn. Het antwoord, dat Burgemeester en Wethouders geven inzake de ver deling van het bouwvolume voor 1957 houdt in, dat die verdeling op dezelfde wijze, als voor de jaren 1953, 1954, 1955 en 1956 voort zal gaan. Uw College zegt in het antwoord: „Ook in de komende jaren zal ons College streven naar een verdeling van de bouwvolume, welke enerzijds rekening zal houden met de behoefte aan woningen met zo laag moge lijke huurprijs en anderzijds met de eisen, welke redelijkerwijze aan de volkshuisvesting tijdens de gebruiksduur der woningen gesteld kunnen worden". Tot slot luidt het antwoord van Uw College: „Bij de verdeling van het bouwvolume worden alle belangen nauwkeurig tegen elkaar afgewogen". Mijnheer de Voorzitter, uit de eerste aanloop van het antwoord blijkt, dat Burgemeester en Wethouders er van overtuigd zijn, dat de verdeling in de laatste jaren naar billijkheid is geschied. Op het slot van dat ant woord zou ik mijn weder-antwoord willen stellen: „Burgemeester en Wethouders, laat dan die weegschaal, waarmede de bouwvolume is af gewogen, zo snel mogelijk reviseren", welk advies ik in het volgende wat ik te zeggen heb, motiveren wil. Voor het ter visie leggen van het staatje, opgemaakt door het Woning noodbureau, ben ik zeer erkentelijk. Het geeft ons te zien, dat het aantal woningzoekenden met 909 is vermeerderd en alzo het abnormale aantal is bereikt tot 3030 woningzoekenden. Onder deze 3030 ingeschreven gezinnen zijn 1818 gezinnen, waarvan er reeds meer dan 5 jaren wachten om uit de nood geholpen te worden en als arbeiders staan ingeschreven. Voorts wachten 736 jonge arbeiders, waarvan enkele reeds 4 en meer jaren hunkeren naar een woning, om daana in het huwelijk te treden en onder deze verloofde paren zijn er die met hun tweeën meer dan 60 jaren tellen. Verder staan als „overi gen" ingeschreven 214 gezinnen, welke men ook onder de „arbeiders" kan rangschikken, evenzo de 152 verloofden, die wachten op een wo ning, voor zij kunnen huwen. Mijnheer de Voorzitter, deze laatst ge noemden, die als „overigen" staan ingeschreven en die ik rangschikte onder de „arbeiders", zouden de gunstige bepalingen, gelegen in de gemeentelijke hypotheekregeling, met beide handen aangegrepen hebben, indien hun financiële vermogens daartoe in staat waren. Het huren van een flatwoning, die door enkele bouwondernemers ge bouwd zijn of nog in aanbouw zijn, gaat ook de draagkracht van die 214 „overigen" te boven om van de draagkracht van de arbeiders maar te zwijgen. Nemen wij aan dat het gemiddelde weekloon of salaris 70.- zou be dragen, dan zouden deze gezinnen 25°/o van hun inkomen moeten ver wonen, terwijl de commissie voor de hypotheekverlening zelfs 18°/o te hoog acht om aan aflossing van een lening te kunnen voldoen. In de regel moeten deze aanvragen dan ook worden afgewezen. Mijnheer de Voorzitter, nu zal U na al deze sombere mededelingen kunnen vragen: moeten Burgemeester en Wethouders dan de particuliere bouw stopzetten? Mijn verstand zegt nee, doch mijn hart zegt ja. Daar wij onze gevoelens niet steeds kunnen laten gelden, zou ik er toch op aan willen dringen, dat vanaf heden de verdeling zo zal zijn, zoals ons

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 410