14 MAART 1956 83
De heer KLOMPERS meent uit het antwoord van Wethouder Meijs
een lichte wrevel te hebben gemerkt. De Raad heeft inderdaad om dit
preadvies gevraagd. Spreker merkt op dat hij de vorige keer heeft tegen
gestemd. Hij heeft dus niet om het preadvies gevraagd.
De heer VERMEULEN zegt dat niet alleen Burgemeester en Wethou
ders maar ook de Raad wel degelijk rekening willen houden met de be
grotingspositie. Persoonlijk is hij er altijd op uit hiermede rekening te
houden. Spreken is het met Wethouder Meijs niet eens; hij heeft in zijn
betoog willen laten uitkomen dat indien belastingverlaging geboden zou
zijn en de gemeente geen dekkingsmiddelen kan vinden, de Minister,
volgens diens circulaire, daarmede rekening zal houden en bereid is
dekkingsmiddelen aan te geven. In verband hiermede acht hij het nu
juist wel verstandig om in Den Haag met de belastingverlaging aan te
komen en het percentage gelijk te stellen aan het landelijke. Spreker kan
niet inzien dat de Raad minder verantwoordelijkheid zou tonen.
Met zijn uitdrukking „onoordeelkundig gemanipuleer met cijfers"
heeft hij niet de bedoeling gehad beledigend te zijn. Hij heeft slechts
objectief willen vaststellen dat het fout is het bioscoopbezoek in Breda
te vergelijken met het landelijk gemiddelde. Deze cijfers zijn niet ver
gelijkbaar. Men moet hebben de percentages van soortgelijke gemeen
ten. Voor de grote gemeenten gelden over 1954 de navolgende percen
tages van bioscoopbezoek;
Breda
7,8°/o
Amsterdam
14,6®/o
Den Haag
12,2%
Utrecht
9,4%
Haarlem
10
Groningen
8,5%
Arnhem
10,4%
Hilversum
10
Leiden
13,3%
Heerlen
15,4%
Amersfoort
9
terwijl het landelijk gemiddelde 6,1%> bedraagt. De percentages van de
grote gemeenten liggen alle belangrijk boven die van Breda. De cijfers
door Burgemeester en Wethouders verstrekt zouden een verkeerde in
druk kunnen wekken. Met de opmerking van Wethouder Meijs dat de
culturele films wel wat laat komen, is spreker het wel eens, doch dit
komt omdat de bioscoopexploitanten in deze gemeente een bepaalde
methode van werken hebben. Voor de 52 voorstellingen per jaar worden
de films geselecteerd. Nieuwe films worden na verloop van tijd ingepast.
Hierdoor heeft men het gehele jaar verantwoorde programma's. In an
dere gemeenten worden juist de voornaamste films vastgelegd, terwijl
men zich van de rest der programma's niet veel aantrekt. Spreker geeft
toe dat zijn opmerking in de vorige vergadering over het culturele ge
halte der films onredelijk is geweest. Dit is hem gebleken na inlichtingen
die hij terzake van de bioscoopexploitanten mocht ontvangen. Spreker
zou het prettig vinden indien Wethouder Meijs overtuigd zou zijn van
een verlaging met 10%>.
De heer TOXOPEUS constateert dat er nu al enige malen cijfers ge
noemd zijn en uitvoerig over deze zaak is gesproken. Hij kan zich met
het standpunt van de heer Vermeulen met betrekking tot de uitleg
van de circulaire van de Minister geheel verenigen. Hij stelt voor tot
stemming over te gaan.
De heer BASTIAANSEN zegt dat het door hem gebruikte woord