86
14 MAART 1956
De VOORZITTER stelt voor in deze commissie te benoemen de heren
Kools, Mendes en Cosijn.
De heer VERMEULEN stelt voor de heer Samson te benoemen in
de plaats van de heer Mendes.
In de commissie voor onderzoek worden mitsdien benoemd
de heren Kools, Samson en Cosijn.
10. Subsidieverzoek van de vereniging „Humanitas".
De heer VERMEULEN zegt:
Mijnheer de Voorzitter,
Ogenschijnlijk lijkt het overbodig en om met „De Stem" te spreken
vruchteloos, opnieuw aan een debat te beginnen over de subsidiëring
van Humanitas. De stellingen zijn immers, alweer volgens „De Stem",
betrokken en zullen verlaten nóch prijs gegeven worden. Wat kan het
dan eigenlijk nog voor zin hebben opnieuw de discussie daarover te
heropenen.
Er zijn daarvoor m.i. meerdere aanleidingen, Mijnheer de Voorzitter.
De eerste daarvan is gelegen in de onbevredigende afsluiting van het
in 1954 gevoerde debat. De afsluiting vond toen immers plaats door
stemming over een voorstel van de heer Jongbloed, waarbij werd voor
gesteld aan de plaatselijke afdeling van Humanitas alsnog een subsidie
van 100.toe te kennen. Dit voorstel werd verworpen, doch slechts
enkele leden hebben daarbij hun stem gemotiveerd, zodat van een prin
cipiële uitspraak van de Raad toen zeer zeker geen sprake is geweest.
In Uw huidige preadvies verwijst U voor de motivering van Uw stand
punt naar de bovenbedoelde discussie. Hierdoor vermijdt ook Uw Col
lege dus het innemen van een principieel standpunt. Dit is voor mij
de tweede aanleiding geweest tot het heropenen van het debat.
De derde aanleiding werd mij gegeven tijdens de beraadslagingen
in de subsidiecommissie, waarbij mij duidelijk is gebleken, dat het zeer
de vraag zou zijn of indien Humanitas plaatselijk representatief zou zijn,
men dan wèl bereid zou zijn subsidie te verlenen.
Het enige waar het mij bij dit debat dus om zal gaan, Mijnheer de
Voorzitter is om een duidelijke uitspraak van deze Raad over de prin
cipiële kant van deze subsidie-verlening. Ik acht dit op zich een zaak
van voldoende belang om daarvoor de discussie te heropenen.
Ik zal er daarbij voor waken dit debat niet opnieuw vruchteloos
te doen zijn, daar het in mijn voornemen ligt ter afsluiting van dit debat
een motie in te dienen, waardoor de Raad in staat zal zijn zich princi
pieel over deze zaak uit te spreken.
Uit het voorafgaande zal het U inmiddels duidelijk zijn geworden,
dat ik vanmiddag dus niet wil discussiëren over het al of niet verlenen
van subsidie nu en hier, doch slechts over het recht hetwelk Humanitas,
zijnde een vereniging voor maatschappelijk werk op Humanistische
grondslag, heeft op subsidie van de overheid bij voldoende representa
tiviteit.
Van enkele leden van deze Raad, ik doel daarbij in het bijzonder op
de heer Kroon, is mij nu reeds bekend dat zij dit recht bestrijden en
daarvoor een bepaalde motivering geven. Op deze motivering en de
juistheid daarvan kom ik nog wel nader terug.
Van vele leden zijn mij de opvattingen niet bekend en de grootste
fractie in deze Raad heeft tot dusver nog nagelaten haar standpunt te
formuleren. Wel deelde de huidige fractie-voorzitter Mr. Bastiaansen in
de discussie in 1954 mede, principiële bezwaren te hebben en werd hij