14 MAART 1956 91 voor de meerderheid". Spreker heeft toen gedacht: daar staat nu de V.V.D. geheel alleen, de medestrijder is de V.V.D. ontvallen. Hij is nu zeer verheugd, dat de P.v.d.A. in Breda het oude standpunt weer heeft ingenomen. Het is hem duidelijk dat de K.V.P., de lijst Meijs en de protestants-christelijke fractie in de Raad lijnrecht tegenover zijn standpunt staan. Spreker kan geen beperking van de vrijheid aanvaar den. Hij zal mitsdien voor de motie van de heer Vermeulen stemmen. Aan de motie zou hij gaarne willen zien toegevoegd „mits geen prak tische bezwaren aanwezig zijn". De heer KROON zegt dat de heer Vermeulen heeft opgemerkt dat zijn standpunt bekend en fout is en volkomen in strijd met de verdraagzaam heid, mede omdat het geen onderscheid maakt tussen de taak van de overheid en de taak van de kerk. Spreker is daarentegen van oordeel dat zijn standpunt niet fout is, maar wel dat van de heer Vermeulen. A Sprekers standpunt wordt gedeeld door de gehele partij van de Christ. Hist. Unie en de Antirevolutionairen. Hij verwart niet de taak van de overheid en de taak van de kerk. Alle gezag wordt van God afgeleid. De Staat moet gezien worden in handen van God. In de Nederlandse samenleving zien we dat de christelijke invloed nog krachtig werkzaam is. /Allca wat neutraal ie moet dan ook worden afgewezen/ De vorige keer is duidelijk gebleken dat spreker tegen subsidieverlening aan Hu- manitas is. De staat is ook verantwoording verschuldigd aan de Heer en Schepper. De overheid behoeft positief anti-godsdienstige verenigin gen niet uit de overheidskas te steunen. Dit is geen onderdrukking. Vrijheid van godsdienst is eea^concessiqfde mensen worden vrijgelaten. Dit is iets anders als anti-godsdienstige verenigingen te steunen met \i gelden uit de publieke kassen. Er zijn christenen die een ander stand punt hebben. Hij wil niet oordelen of dit goed of slecht is. Hij heeft slechts het standpunt van de A.R. en de C.H.U. willen weergeven. De heer KLOMPERS zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. De heer Vermeulen vraagt een principiële verklaring; deze moge wat mij betreft, hier volgen. Toen in de verga dering van 7 december 1954 het al dan niet verlenen van subsidie aan Humanitas aan de orde was, werd o.a. gesproken over het meer of minder representatief zijn der afdeling hiervan te Breda. M.i. is dit niet het juiste uitgangspunt. Voor mij gaat het om geheel andere waarden. Ik weet wel, dat niet alle r.k. theologen het in zake steun aan Humanistische organisaties een zelfde standpunt innemen. Persoonlijk, Mijnheer de Voorzitter, zie ik in het Humanisme een zeer grote tegenstander van de religieuse opvattingen, zoals die hier te lande over het algemeen als norm gelden. Naar mijn mening zet het Humanisme de klok twintig eeuwen terug. Het beoogt degenen, die niet steunen op christelijke beginselen, door natuurlijk ethische motieven tot een gelukkiger leven te brengen. Die ethische motieven zijn: gebruik van gezond verstand, beschaving, natuurlijke naastenliefde en fatsoen. Dus alles zonder christelijke grondslag. Het principe is, dat er nu een maal mensen zijn, die niet op christelijke moraal steunen en het christe lijk geloof niet als basis voor hun handelen in het leven nemen Zij plaatsen zich dus in een sociaal milieu, zoals weleer in de Romeinse en Griekse tijd, twintig en meer eeuwen geleden. Mijnheer de Voorzitter, dat alles kan zeer wel passen en goed doen in een werkelijk niet christelijke omgeving. Maar momenteel zijn er geen grote sociale milieus meer, die niet, hetzij door christendom, hetzij door Mohammedanisme, dan wel door Boeddhisme worden beheerst. Misschien Mijnheer de Voorzitter zijn er nog in midden-Afrika. Een ethisch ingesteld opperhoofd aldaar, onbekend met de christelijke leer,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 91