132
12 JUNI 1957
is het ook gewenst thans reeds stelling te nemen tegen het door Burge
meester en Wethouders ingenomen standpunt en het is de vraag of
de architectonische waarde zo hoog moet worden genomen. Spreker
vraagt het preadvies te wijzigen en de vergunning voor de gevraagde
lichtreclame te verlenen.
De heer BLIEK kan zich volkomen met het standpunt van de heer
Kramers verenigen. Over smaak valt niet te twisten, doch spreker is van
mening dat de binnenstad één zee van licht moet zijn.
De heer BASTIAANSEN zegt, dat het bezwaar van Burgemeester en
Wethouders gaat tegen het plompe ijzeren gevaarte op het dak van het
pand Grote Markt 18. Over dit bezwaar is thans echter niet gediscussi
eerd. Het preadvies van Burgemeester en Wethouders wordt omver-
gepraat met motieven zoals grote stadsallure en motieven over de ge
zelligheid. Deze motieven acht spreker verkeerd. Inderdaad zijn in de
grote steden in de vermaakcentra veel lichtreclames. Doch de omgekeerde
stelling is niet juist. De vraag die thans gesteld moet worden is of de
architectonische schoonheid van de Grote Markt door de gevraagde licht
reclame wordt aangetast. Indien deze vraag bevestigend moet worden
beantwoord dan zal het verzoek moeten worden afgewezen.
De heer VAN DEN EEDEN is de mening toegedaan, dat veel licht in
de binnenstad de vreemdeling zal trekken. Spreker vraagt of het niet
mogelijk is de verzoeker een nieuw plan te laten maken dat ook op het
dak kan worden geplaatst en wat voor de gemeente acceptabel is. Alleen
deze reclame wordt afgewezen. Hij verzoekt Burgemeester en Wethou
ders aan verzoeker de suggestie te doen naar een ander project te zoeken.
De heer TOXOPEUS zegt, dat naar zijn mening de lichtreclames
worden aangebracht waar vertier is, doch ook dat al dat licht ook vertier
medebrengt. Dit werkt aantrekkelijk. Op de Grote Markt zijn wisselende
dakvlakken. Op een van deze dakvlakken komt de lichtreclame. Spreker
kan zich geen oerdeel over de plaatselijke situatie vormen, omdat de foto's
waarover in de stukken sprake is niet werden aangetroffen bij de ter
visie gelegde voorstellen. Niemand van de Raad kan dit constateren.
Als de heer Fikken zegt dat het aanbrengen van de lichtreclame onder
de goot van het pand niet gaat dan heeft spreker geen aanleiding te
veronderstellen, dat dit in afwijking met de waarheid zou zijn. Hij vraagt
de beperkingen alleen toe te passen tot waarlijk mooie gebouwen, zoals
die b.v. op het marktplein in Brussel zijn.
De huizen op de Grote Markt zijn niet allen mooi. Op de duur zullen
er geen lichtreclames meer op de Grote Markt zijn.
Wethouder MEIJS zegt dat iedereen weet dat muggen door licht
worden aangetrokken en misschien is dat ook het geval met de mensen.
Wanneer hier gesproken is over lichtreclames, dan wil spreker hierin de
reclame in het algemeen betrekken. Gelukkig is er de gemeentelijke zeef
en hij is ervan overtuigd, dat verschillende raadsleden anders zouden
spreken, indien zij kennis zouden dragen van alle aanvragen die voor
reclame-objecten binnenkomen.
Spreker wil hier thans recht zetten, dat Burgemeester en Wethouders
niet tegen lichtreclames gekant zijn. Zou dit het geval zijn, dan zouden
er in de stad niet zoveel lichtreclames aangebracht zijn. In het onder
havige geval is er een proef geweest. Er heeft een betimmering op het
dak gestaan. Het is toen gebleken dat deze vorm van de lichtreclame
vloekte met alle esthetica. Hiermede is niet gezegd, dat Burgemeester en
Wethouders geen ander reclame-object zouden willen. Op dit punt be-