216
16 OKTOBER 1957
nisatorische samenhang van de centrale werkplaatsen van het gemeentelijk
vervoerbedrijf en de brandweer. De logische consequenties van deze
samenhang is de opheffing van een gedeelte van de Slingerweg en de
afbraak van de bewuste pandjes. Ook uit de destijds overgelegde situatie
tekening valt op te maken, dat deze niet gehandhaafd kunnen blijven.
Vraag. De heer VERMEULEN vraagt het rapport inzake het effici-
ency-onderzoek van de dienst van openbare werken aan de raad ter
inzage te verstrekken.
Antwoord. Het aanvullend rapport betreffende de organisatie en de
efficiëncy van de dienst van openbare werken is voor de raad ter visie
gelegd.
4. Nota betreffende het huurbeleid.
De heer VERMEULEN zegt:
Mijnheer de Voorzitter,
Ik ben Uw College erkentelijk voor zijn uitvoerige nota van toelichting
inzake het door hem gevoerde beleid met betrekking tot de huurverho
ging per 1 juli j.l.
Het komt daardoor volledig tegemoet aan het door mij in mijn inter
pellatie geuite verlangen om aan de raad meer inzicht te verschaffen
in het door Uw College op dit punt gevoerde beleid.
De inhoud van de nota geeft mij aanleiding tot het maken van op
merkingen en bemerkingen, welke naar onderwerp zijn te rangschikken
in drie groepen:
1. Die, welke betrekking hebben op het voornemen van Uw College
binnen afzienbare tijd te komen tot een nadere bepaling der huur
prijzen van het gehele na-oorlogse woningbezit, waarbij de huren
naargelang de grootte, indeling, woongerief, ligging enz. der wonin
gen in nog meer juiste verhouding op elkaar zullen worden afgestemd.
2. Die, welke betrekking hebben op de afzonderlijke, extra doorbereke
ning van de portiekverlichting.
3. Die, welke betrekking hebben op de huurverhoging met 25% van
vrijwel alle woningen, welke in het bezit zijn gekomen van de ge
meente met het oog op stads- of verkeerssanering, danwel met het oog
op het amoveren daarvan binnen korte tijd uit het oogpunt van
volkshuisvesting.
Ten aanzien van de eerste groep, Mijnheer de Voorzitter, heb ik slechts
enkele opmerkingen. Reeds jaren geleden is door mij bij Uw College aan
gedrongen op een huuropbouw voor gemeentewoningen, welke zou zijn
afgestemd o.a. op de gebruikswaarde van de betrokken woningen. Het
was toen en is ook nu nog zoals Uw College thans toegeeft in zijn
nota zo, dat op dit punt vrij grote onbillijkheden bestaan. Huizen
van een geringere gebruikswaarde zijn dikwijls niet onbelangrijk hoger
in huur dan huizen met een grotere gebruikswaarde. Daar het allemaal
na-oorlogse woningbouw betreft en er dus weinig verschil in leeftijd is
tussen deze woningen onderling lijkt mij deze ongelijkheid in huur
t.o.v. de huurders hoogst onbillijk. Deze verschillen zijn immers meestal
bepaald door toevallige omstandigheden zoals extra hoge bouwkosten,
renteverschillen, verschillen in grondprijzen etc.
Juist, Mijnheer de Voorzitter, nu ik zo langzamerhand was gaan wan
hopen of er op dit punt ooit iets mocht worden verwacht van Uw
College, komt geheel onverwacht en nu zelfs ongevraagd deze verheu-