16 OKTOBER 1957 217 gende mededeling van Uw kant. U zult zich kunnen voorstellen, dat na mijn ervaringen in het verleden, juist op dit punt, de terminologie waarin Uw mededeling is vervat, n.l. „met het oog hierop overwegen wij binnen afzienbare tijd" enz. juist iets te vaag is om mij geheel gerust te doen zijn over het tijdstip waarop deze aangelegenheid inderdaad aan de orde komt. Ik weet, Mijnheer de Voorzitter, dat het bij deze zaken moeilijk is voor Uw College zich aan een termijn te binden. Te veel factoren ook buiten Uw macht liggende spelen bij het bepalen daarvan een rol. Anderzijds bestaat het gevaar, dat wanneer niet op enigerlei wijze een streefdatum wordt vastgelegd, uiteindelijk de zaak tot in een oneindig verre toekomst kan worden verschoven. Ik zou dit laatste vooral gaarne vermeden willen zien en denk in dit verband aan een hulpmiddel daartoe. Wij zouden n.l. deze avond kunnen besluiten om op een agenda van onze vergaderingen b.v. 3 of 6 maanden na heden dit punt wederom te doen opnemen en Uw College daardoor in staat te stellen liefst een eindverslag, maar zo dit nog niet gereed mocht zijn, in ieder geval een tussentijds verslag over de stand van zaken dit punt betreffende, aan de raad uit te brengen. Hierdoor wordt voorkomen, Mijnheer de Voorzitter, dat dit punt, wat zowel door U blijkens Uw nota als door mij, blijkens mijn vragen in het verleden, alsmede waarschijnlijk door de gehele raad belangrijk wordt geacht ongewild, door de overige drukke werkzaamheden en ook al door de wisseling van de raad in 1958 in het vergeetboek zou raken. Ik zou het prettig vinden, indien Uw College mijn suggestie in deze zou kunnen overnemen. Mocht dit niet het geval zijn, dan stel ik mij voor in tweede instantie terzake met een motie te komen. De tweede groep van bemerkingen, Mijnheer de Voorzitter, betreft de doorberekening van de portiekverlichting welke U gelijktijdig met de onderhavige huurverhoging hebt doorgevoerd. De motivering is voor mij niet geheel duidelijk. U zegt n.l. in Uw nota dat de kosten van portiekverlichting tot dusver niet door huurverhoging waren gedekt. Men kan dit woord huurverhoging tweeledig uitleggen, n.l.: 1. dat de verlichting eerst is aangebracht nadat de huren reeds waren vastgesteld en de extra kosten niet meer in de huur konden worden doorberekend; 2. dat de verlichting reeds was aangebracht toen de huren werden vast gesteld, doch de kosten daarvan niet rechtstreeks doch via onderhoud t.I.v. de huurder werden gebracht. Is het door mij onder het ten eerste genoemde het geval, Mijnheer de Voorzitter, hetgeen door mij echter wordt betwijfeld men zal toch geen etagewoningen bouwen zonder portiekverlichting dan zouden deze kosten inderdaad nog rechtstreeks t.I.v. de huurder moeten komen, omdat dan in de aanvankelijke kostenopzet voor onderhoudskosten evenmin met deze kosten werd gerekend. Ook in dit geval echter zullen naar mijn opvatting deze kosten tesamen met de overige huurverhoging per 1 juli j.l. nimmer de toegestane of voorgeschreven 25°/o per woning mogen overschrijden. Voorshands geloof ik, dat het door mij onder ten tweede bedoelde het geval is. Dan echter is het een kwestie van boekingshoofden waar de huurder buiten staat. Bij de opzet van de kosten voor onderhoud welke in de huur worden doorberekend, had men immers rekening die nen te houden met deze kosten, welke t.I.v. de onderhoudsreserve waren gedacht. Nu gaat men de onderhoudsreserve daarvoor ontlasten. Dit betekent, dat het deel van de huur, betrekking hebbend op onderhoud, tot een gelijk bedrag dient te worden verlaagd als nu afzonderlijk aan de huurder wordt doorberekend voor kosten portiekverlichting. Ik wil in eerste instantie volstaan, Mijnheer de Voorzitter, met de na-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 217