218
16 OKTOBER 1957
dere toelichting van Uw College, dit punt betreffende, af te wachten,
alvorens verdere stappen te overwegen.
Als derde en laatste groep in de door mij gegeven opsomming, doch
zeker niet als laatste groep in rangorde van belangrijkheid, Mijnheer de
Voorzitter, komen dan mijn bemerkingen betreffende het huurbeleid van
Uw College terzake van krotwoningen en andere door de gemeente
gekochte woningen ter sprake.
U meent in Uw nota te mogen stellen dat, uitgaande van het motief
waarop de jongste huurverhoging tot stand is gekomen er alle aanlei
ding is om over de gehele lijn de huur van alle aangekochte woningen
met 25% te verhogen. Ogenschijnlijk lijkt deze redenering nog niet zo
dwaas, Mijnheer de Voorzitter, als zij in feite toch wel is. Immers, het
motief voor deze huurverhoging was een al te groot verschil in huurpeil
tussen de woningen van gelijke gebruikswaarde te voorkomen en het
ligt voor de hand, dat dan de woningen welke vóór 1940 gebouwd zijn
uiteraard het allereerst voor de maximale huurverhoging in aanmerking
komen, gegeven de veel lagere bouwkosten en dus huren daarvan.
Echter, Mijnheer de Voorzitter, de centrale overheid is niet vervallen
in de fout welke door Uw College wordt gemaakt. De centrale overheid
heeft in dit geval niet alleen maar zuiver administratief gewerkt naar
analogie van de almacht der administratie, welke ons in „het 25e uur"
als afschrikwekkend voorbeeld wordt voorgehouden, doch wel degelijk
onderscheiden dat niet alle woningen welke vóór 1940 gebouwd zijn,
gelijkelijk dienen te worden behandeld. De fout, welke door Uw College
m.i. gemaakt is zit hem daarin, dat U zich niet overtuigd heeft van de
toestand waarin vele van deze woningen welke zonder meer admini
stratief met 25% huur werden verhoogd zich bevinden.
Persoonlijk heb ik de moeite genomen, Mijnheer de Voorzitter, drie
woningen van deze categorie te gaan bekijken. Woningen, waarop blij
kens de verhoging van de huur met 25'°/o van toepassing is de zinsnede
uit Uw preadvies, waarin U zegt: „Wat de zgn. krotwoningen betreft
merken wij nog op, dat deze aanduiding nog niet wil zeggen, dat zij
ongeschikt zijn ter bewoning".
Ik zou gaarne de steller van deze zinsnede, Mijnheer de Voorzitter,
het bewijs voor de juistheid van zijn bewering willen laten leveren door
hem bijv. gedurende een jaar met zijn gezin te huisvesten in deze door
hem toch wel voor bewoning geschikt verklaarde woningen. Mogelijk
dat daardoor in de toekomst minder gemakkelijk soortgelijke uitspraken
zouden worden gedaan zonder dat men zich vooraf van de houdbaarheid
daarvan beter dan thans zou hebben overtuigd.
Door mij, Mijnheer de Voorzitter, werden twee panden bezocht in de
Bouwerijstraat, welke volgens mededeling van de bewoners aan mij een
huurprijs hebben van 5,60 resp. 6,15. Beide huizen waren met 25%
in huur verhoogd. Men valt in deze woningen in de meest letterlijke zin
met de deur in huis. De meeste bewoners hebben zelf van triplex of
anderszins een klein vierkant portaaltje gemaakt. Het huis bestaat uit
twee in elkaar overgaande vertrekken, waarvan het achterste dan tot
keuken zou moeten dienen; echter hier ontbreekt water. Het water is
aangelegd in de voorkamer. Een buis langs de muur. Een koperen kraan,
juist op voldoende hoogte om er een emmer onder te zetten. De ver
lichting bestaat uit een gaslamp met gloeikousje. De kamer is zo vochtig,
dat het behang zwart is uitgeslagen. Een gootsteen of aanrecht is in
de ruimte, die tot keuken moet dienen, niet aanwezig tenzij door de
bewoners zelf aangebracht. De W.C. bevindt zich onderaan een houten
open trap naar boven. Waterspoeling is vanzelf afwezig. Boven bevindt
zich een zolder waarvan de betimmering zodanig slecht is, dat met
hardboard hier en daar de ergste spleten zijn dichtgemaakt. Aan onder-