16 OKTOBER 1957 235 als wetgever in de vorm van een min of meer uitgebreid arbeidsverbod voor de gehuwde vrouw van uit het gezinsbelang ongewenst is. Bij de echtgenoten zelf ligt primair de verantwoordelijkheid inzake plicht of geoorloofdheid van arbeid door de vrouw. Mijnheer de Voorzitter, in de motivering mis ik thans een opmerking welke wel voorkomt in de toelichting gegeven aan de commissie van georganiseerd overleg n.l. dat de individuele beoordeling bij arbeid van de gehuwde vrouw in overheidsdienst niet ligt op de weg van de over heid als werkgeefster, maar bij man en vrouw. De grootst mogelijke meerderheid van uw college stelt nu dat de gehuwde vrouw uit de gemeentedienst moet worden geweerd èn ter behartiging van de dienst en personeel èn ter behartiging van het alge meen belang (waarbij van het gedrag van de overheid een stimulerende werking uitgaat op hetgeen als juist moet worden aanvaard). Maar waarom, waardoor zou e.e.a. niet worden behartigd als de ge huwde vrouw in dienst van de gemeente is. Enig bewijs ontbreekt. Ik mag er hier dan op wijzen dat er heel wat gemeenten en verschillende provincies anders over denken en in hun ambtenarenreglement bepalin gen als hier in artikel 10, 3e lid en artikel 125 niet hebben opgenomen. Zouden zij de belangen van personeel en dienst niet behartigen? En wat de stimulans betreft. Meent U werkelijk dat de handel en industrie, de particuliere sector, nu de gemeente de gehuwde vrouw uit haar dienst weert, dit ook zullen doen? Ik geloof het niet. Overigens nog dit, Mijnheer de Voorzitter. Dezelfde meerderheid van uw college wil, dat de ambtenares in vaste dienst, die in het huwelijk treedt moet worden ontslagen. Maar, wordt gezegd, na dat ontslag biedt en dit nog maar voor uitzonderlijke gevallen aanstelling in tijdelijke dienst of de tewerkstelling op arbeidsovereenkomst een genoegzame uitweg. Ik kan hiervoor beslist geen bewondering hebben. U is hier in strijd met uw eigen opvatting over de behartiging van de belangen van perso neel en dienst en over de stimulerende werking. Bovendien het enkele feit dat de ambtenares huwt, doet voor haar de vaste dienst met de daaraan verbonden voordelen zonder meer vervallen. Deze regeling is bepaald niet fraai. Mijnheer de Voorzitter, bij het lager onderwijs, waaronder ook het bijzonder confessioneel onderwijs, zijn vele gehuwde vrouwen werkzaam. Bij de handeldrijvende middenstand zijn eveneens vele gehuwde vrouwen in eigen bedrijf, winkel of kantoor werkzaam. Wordt nu hierdoor werke lijk het algemeen en persoonlijk belang geschaad? En wat doet de gemeente Breda zelf? Van de 43 werksters die direct of indirect in haar dienst zijn, zijn er 17 gehuwd. Enkele maanden ge leden benoemde de raad nog twee gehuwde vrouwen tot lerares. Mijnheer de Voorzitter, in 1955 hebben we in de Tweede Kamer de bekende motie Tendeloo gehad, waarin tot uitdrukking is gebracht dat het niet op de weg van de Staat ligt de arbeid van de gehuwde vrouw te verbieden. Deze motie werd aangenomen met 4644 stemmen. Zij werd ondersteund door 5 K.V.P.-leden, terwijl nog 4 anderen de ge dachte van de motie aanvaardden, maar slechts om formele redenen hun stem onthielden. Alle aanwezige vrouwen, ook van de K.V.P. en C.H.U. stemden voor. Mijnheer de Voorzitter, er zijn in het maatschappelijk leven, ook wat de arbeid van de gehuwde vrouw betreft, veranderingen aan de gang. Op dit terrein heeft uw college wel een bijzonder klein stapje gedaan. U hebt n.l. in artikel 125, 2e lid, een bepaling opgenomen, welke in het oude reglement niet voorkwam. Wat U als uitwijkmogelijkheid aanduidt. Mijn fractie is echter van oordeel dat verder dient te worden gegaan. Zij heeft bezwaren tegen artikel 10, 3e lid en artikel 125 en zal dan ook

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 235