16 OKTOBER 1957 237 Het kan mogelijk zijn, dat de vrouw gaat werken om meer luxe te verwerven, zoals een televisietoestel, een bromfiets of een auto. Het is echter ook mogelijk, dat zij werkt om de kinderen een zo goed mogelijke opvoeding te geven. Dan is het zeker geen vlucht uit het gezin, maar een opofferen voor het gezin. Spreker is van mening, dat men respect moet hebben voor deze vrouwen en men kan niet bestrijden dat dan een verheven doel wordt nagestreefd. Als overheid, zo zegt spreker, moeten wij ons hierin niet mengen. Het door de heer Rattink in te dienen amen dement zal door de fractie van spreker worden gesteund. De heer KOOLS wil in aansluiting op het gesprokene van de heer Bastiaansen nog aanvullen, dat door de afwezigheid van de vrouw uit het gezin de kinderen totaal vervreemden van de huiselijke kring. Uit statistische gegevens over de oorzaken van echtscheidingen blijkt, dat in zeer veel gevallen de oorzaak moet worden gezocht in het hebben van een werkkring van de vrouw buiten het gezin. Spreker is van mening, dat de mensheid tegen zich zelf beschermd moet worden. De heer ROMSOM dankt de heer Rattink voor de woorden van dank aan de samenstellers van de thans voorliggende reglementen. De heer Rattink heeft reeds in het georganiseerd overleg laten blijken, dat hij het met de kwestie van de gehuwde vrouw niet eens is. Spreker is verheugd dat uit de debatten is gebleken, dat een drietal fracties uit de raad het voorstel van burgemeester en wethouders onder steunen. Hij wil echter toch de motivering van burgemeester en wet houders over de onderhavige kwestie wel kenbaar maken. Zij luidt als volgt: 1. De primaire taak van de gehuwde vrouw is gelegen in het gezin. 2. Ook al zijn er omstandigheden denkbaar, dat in individuele gevallen de arbeid buitenshuis van de gehuwde vrouw mogelijk en tevens wenselijk is, toch moet gewaakt worden tegen een ontwikkeling, dat het normaal geacht wordt dat de gehuwde vrouwen beroepsarbeid verrichten. Wanneer de overheid nu de gehuwde vrouw in het algemeen uit de ambtelijke overheidsdienst weert, wordt hiermede voor het particuliere bedrijfsleven een algemene tendens voor goede maatschappelijke ge zinsverhoudingen gegeven, terwijl voor individuele gevallen genoeg uitwijkmogelijkheden aanwezig blijven. 3. De overheid als werkgeefster handelt hierbij voorts overeenkomstig het gezond beginsel, dat voor haar de persoonlijke omstandigheden van de werknemer (i.e. werkneemster) van belang zijn te achten. Zij moet geen arbeid opdragen als daarbij de gerechtigde vrees be staat, dat deze arbeid uit lichamelijk of geestelijk oogpunt een over belasting voor de werkneemster veroorzaakt of op de duur vermoe delijk zal veroorzaken. En het is duidelijk, dat voor de gehuwde vrouw als regel een vol ledige dagtaak, vooralsnog gebonden aan de voor het mannelijk per soneel geldende werkuren, zulk een overbelasting met zich zal brengen. 4. Het belang van de overheidsdienst eist nu eenmaal een vrij grote zekerheid, dat de in dienst genomene de arbeidstaak zonder onder breking en voor een langduriger periode zal kunnen vervullen. Deze zekerheid zal in het algemeen niet aanwezig zijn ten aanzien

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 237