16 OKTOBER 1957
239
Toxopeus een afwijkende mening hebben, is hun goed recht. Spreker
besluit met als zijn mening naar voren te brengen, dat het wellicht beter
is thans het amendement van de heer Rattink naar voren te brengen.
De heer RATTINK merkt op, dat zowel de heer Bastiaansen als
wethouder Romsom spreken over een principiële zaak. De afgevaardigde
van de K.A.B.O. zei echter in de vergadering van het georganiseerd
overleg, dat dit geen principiële zaak was. Spreker zegt dat men dit
ook kan vinden in het rapport van het Centrum voor Staatkundige Vor
ming. In verband met de mededeling van de heer Bastiaansen leest
spreker een tweetal advertentes voor uit de plaatselijke pers. In een
advertentie staat: „Vrouwelijk personeel gevraagd. Gehuwde staat geen
bezwaar". In de andere wordt gezegd: „Gehuwde vrouwen, komt werken
voor een zomerreisje of voor een spaarpotje". Dit is toch wel in tegen
stelling met wat de heer Bastiaansen medegedeeld heeft.
Mevrouw Van Mierlo heeft gezegd, dat hij maar eens moet informeren
bij de Voogdijraad. Spreker vraagt zich echter af of dit bepalend is.
Ook in het onderwijs zijn vrouwen werkzaam en toch heeft hij niets
van ontwrichting gemerkt.
De heer Minderhoud heeft namens zijn fractie verklaard dat de vrouw
in het gezin hoort. Dit is echter niet het standpunt van de C.H.U. In
Leiden en Winschoten denken de fractiegenoten van de heer Minderhoud
er anders over. Bovendien geeft spreker de heer Minderhoud in over
weging eens met „de freule" te gaan praten.
Wethouder Romsom heeft thans een andere toelichting op het voorstel
gegeven dan in het voorliggende voorstel. In verband met het door de
wethouder aangehaalde punt 3 merkt spreker op, dat de gemeente Breda
moet oppassen, omdat zij verschillende gehuwde werksters in dienst
heeft. Spreker noemt dit een tegenstrijdigheid in het betoog. Nogmaals
wijst hij er op, dat de overheid niet de aangewezen instantie is om deze
kwestie te regelen. Er bestaat ook nog een persoonlijke vrijheid. De
gehuwde vrouw zal zelf hierover moeten beslissen. Hij staat bij deze
stelling niet alleen, want pater Beaufort pleitte bij de behandeling van
de begroting van Binnenlandse Zaken in de Staten Generaal met grote
duidelijkheid voor de eerbiediging van het recht der persoonlijke vrij
heid. Hij stelde voorop dat de vrouw zeker haar plaats in het gezin heeft
en aan het gezin haar uiterste krachten diende te wijden, maar wanneer
het gezin haar volledige kracht en toewijding niet opeist, dan zal het
gezin, dus man en vrouw, kunnen beslissen hoe het overschot aan taak
en kracht anders te besteden zal zijn. Dit recht komt het gezin als pri
mair en positief toe en is zo sterk dat de overheid hier niet eens
preventief mag optreden want ook hier zijn de waarde en de functie
van de kleine gemeenschap, die het gezin is, te erkennen.
Nog even wenst spreker terug te komen op de stelling van de heer
Minderhoud, dat de gehuwde vrouw slechts werkt om daardoor meer
luxe te verwerven. Hij wil echter wijzen op de vrouw van een gerefor
meerde dominee in Leeuwarden, die voor halve dagen werkzaam is bij
de gemeente. Hij kan zich niet voorstellen dat dit uitsluitend geschiedt
om meer luxe te permitteren.
De gemeente Breda heeft al jaren gehuwde werksters. Daardoor zijn
er blijkbaar geen ongewenste toestanden. De plaats van de vrouw is
geheel anders geworden dan 20 a 30 jaar geleden. De voorbereiding op
de plichten en verantwoordelijkheden van de vrouw in de toekomst ligt
op de weg van jeugdorganisaties en soortgelijke verenigingen. Spreker
blijft van oordeel, dat de gemeente niet regelend moet optreden.
De heer VERMEULEN wenst niet de principiële kant van de zaak