240
16 OKTOBER 1957
uit de doeken te doen. Er zijn door de wethouder 2 motieven naar voren
gebracht, die typische discriminatie van de vrouw inhouden. Een van de
motieven was dat de arbeiders worden aangenomen om arbeid te leve
ren. Indien dit risico's oplevert, dan is de werkgever als koper van
de arbeid gerechtigd dit niet te doen. Spreker noemt dit een kapitalistisch
argument.
De gemeente neemt de vrouw dus niet in dienst als gevolg van haar
vrouw zijn. Indien spreker dit standpunt goed begrepen heeft, verwondert
het hem als enerzijds er voor gepleit wordt om de geaardheid van de
vrouw te erkennen en anderzijds dit anders zijn als argument voor de
discriminatie.
Het tweede motief betekent evenzeer een discriminatie voor de vrouw.
De vrouw heeft volgens spreker recht op een vaste plaats. Dit recht is
primair aan de man toebedeeld. Dit is een •seetg'discriminatie. Een vaste
plaats moet afgewogen worden naar de omstandigheden. Evenals de man
als hoofd van het gezin recht op arbeid heeft, kan ook de vrouw onder
dezelfde omstandigheden recht op arbeid doen gelden. Het is zelfs
mogelijk, dat zij meer recht op arbeid heeft dan de man. Dat zij dan
uit overheidsdienst wordt geweerd, acht spreker discriminatie van de
vrouw.
De heer MINDERHOUD merkt op, dat hij gesproken heeft namens
de Protestants-Christelijke fractie in de gemeenteraad van Breda en dat
deze niets te maken heeft met de C.H.U. of de A.R. Bovendien heeft
de heer Rattink^hem-geadviseeid Le iüde~te" gaail bif ;;de freuleF.
De C.H.U., zo zegt spreker, is inderdaad een eigenaardige groepering
van mensen, echter met een vrije meningsuiting. De omstandigheden
van de gereformeerde dominese in Leeuwarden kent spreker niet, doch
in Breda kent hij de omstandigheden des te beter.
De heer BASTIAANSEN zegt, dat het rapport van het centrum voor
Staatkundige vorming geen katechismus is. De werksters, die niet alleen
bij de gemeente werkzaam zijn, doch ook bij particulieren, ziet spreker
als uitzonderingen. Hij raadt de heer Rattink aan eens te informeren
hoeveel malen zij wegblijven van haar werk, en hoeveel klachten er zijn
over de gang van zaken thuis. De Bredase werkgevers en in de omgeving
streven er naar de gehuwde vrouw buiten het arbeidsproces te houden.
Dat er tegen gezondigd wordt kan spreker begrijpen, omdat men niet
voldoende aan personeel kan komen.
De kapitalistische mentaliteit die zou spreken uil de woorden van
de wethouder nl. „het kopen van arbeid" heeft hij niet zo begrepen.
De wethouder heeft de overheidsdaden verdedigd. Spreker kan zichw
voorstellen, dat getracht is bij de verdediging vah het standpunt van
burgemeester en wethouders een algemeen aanvaardbare redenering te
vinden. Het arbeidsrecht van de vrouw wordt niet tekort gedaan. Zij I
heeft het recht op alle mogelijke manieren arbeid te vinden, die haar 1
ligt.
Mejuffrouw KOPPELAAR heeft een stijgend gevoel van trots. Uit de
discussie blijkt, dat het sterke het zwakke geslacht veel kracht toekent,
omdat zij een mede-arbeidster in het bedrijf moet zijn. Haar taak als
vrouw en moeder is echter al een volledige dagtaak. Indien zij daarnaast
nog een dagtaak op zich neemt, zal zij de een of andere taak niet kunnen
volbrengen. Wellicht zal de man dan enige opleiding nodig hebben om
de vrouw in het huisgezin te vervangen. Wellicht ligt hier een taak
voor de wethouder van onderwijs.
De heer TOXOPEUS stelt voor er niet meer over te praten. Het is