13 FEBRUARI 1957
25
Wethouder JONGBLOED antwoordt, dat bij elke onteigening zo spoe
dig mogelijk wordt begonnen met het verwerven van de eigendommen
binnen het plan gelegen. Hoewel de termijn van één jaar vrij ruim lijkt,
is het meestal niet mogelijk om het gehele plan binnen die termijn af
te werken. Het is dan ook regel, dat uitstel wordt gevraagd. Verzuimt
men dit, dan kan niet worden onteigend en moet men helemaal opnieuw
beginnen. Zelfs als een minnelijke schikking wordt bereikt, dan nog kan
de goedkeuring zo lang op zich laten wachten, dat het transport niet
binnen de voorgeschreven tijd kan plaats vinden.
De heer VERMEULEN merkt op, dat uitstel slechts eenmaal mogelijk
is.
Vervolgens zegt hij, dat het uit de ter visie gelegde stukken betreffen
de het verlenen van gemeentelijke hypotheek gebleken is, dat er mensen
zijn van buiten Breda, die in deze gemeente een huis bouwen. Een van
hen woont in Dorst, een in St. Willebrord, een in Tilburg en een in
Bergen op Zoom. Al dezen hebben van de zijde van het gemeentebestuur
een verklaring gekregen, dat zij in Breda economische belangen hebben
en zich hier dus kunnen vestigen. Naar sprekers mening wordt hier met
twee maten gemeten. Bij het Woningnoodbureau geldt als norm, dat
men slechts het argument van economische belangen kan laten gelden,
als men meer dan 25 km van Breda woont. Een kleinere afstand is niet
onoverkomelijk. Woont men binnen een straal van 25 km, dan wordt
gezegd, dat deze afstand niet onoverkomelijk is. Is het nu zo, dat men
slechts een huis hoeft te bouwen in Breda om er een vestigingsvergun
ning te krijgen? Spreker stelt zich voor van de Raad hierover een duide
lijke uitspraak te vragen. Volgens hem dienen voor alle mensen, ongeacht
hun financiële toestand, gelijke regels.
Wethouder MEIJS antwoordt, dat de heer Vermeulen op een punt wel
erg positief is. Hij had wel verwacht, dat de heer Vermeulen zijn op
merkingen vragenderwijs had gesteld. Volgens spreker worden Bredase
ingezetenen niet achtergesteld bij personen van buiten. Zij krijgen geen
vestigingsvergunning, omdat zij een huis bouwen, maar omdat zij recht
hebben op deze vergunning. Deze mensen hebben een claim van een
andere gemeente. De woningvoorraad wordt derhalve niet in ongunstige
zin gewijzigd.
De heer VERMEULEN meent, dat de Wethouder verkeerd is inge
licht. De instantie die de vestigingsvergunning verleent heeft hem ver
teld, dat ook als er geen claim is een vestigingsvergunning wordt afgege
ven. Ook in de concrete situatie is de wethouder niet goed ingelicht. Er
zijn twee mensen met een claim, n.l. die uit Tilburg en uit St. Wille
brord. Bovendien kan men over de waarde van een claim op St. Wille
brord van mening verschillen. De andere gevallen betreffen jongelieden
van 24 resp. 27 jaar, niet gehuwd; zij hebben wel een functie in Breda,
doch niet zo belangrijk, dat daarmede het belang van Breda zo uitermate
is gediend. De hypotheekcommissie zegt slechts, dat er een vestigings
vergunning is. Spreker heeft niet gesproken over achterstelling van in
gezetenen, doch wel van discrepantie tussen mensen, die geen huis kun
nen bouwen en die wel een huis kunnen bouwen. Dit acht spreker een
doorkruising van de rechtvaardigheid. Hij persisteert bij zijn voornemen,
deze kwestie aan de Raad ter beslissing voor te leggen.
Wethouder ROMSOM antwoordt, dat de feiten niet zijn, zoals de heer
Vermeulen deze stelt. Zij die in Breda economische belangen hebben,
kunnen zich hier vestigen of door ruil of door het bouwen van een wo
ning. Deze regeling is indertijd met medewerking van de Raad getrof
fen. Er is dus geen strijd met de thans geldende regeling. Inderdaad