11 DECEMBER 1957 303 45. Wijziging uitkeringsverordening. Overeenkomstig deze voorstellen wordt besloten. 46. Wijziging bezoldigingsregeling ambtenaren 1955. De heer VAN B1JNEN zegt, dat de fractie van de K.V.P. geheel akkoord gaat met het voorstel. De verhoging van de salarissen der topfunctionarissen wordt rechtvaardig geacht. Maar met burgemeester en wethouders betreurt spreker, dat de „topfunctionarissen niet in deze verhoging delen. De fractie zou geneigd zijn voorstellen in die richting te doen, ware het niet dat dit slechts een gebaar zou betekenen. Dit zou alleen maar tot teleurstelling en onrust kunnen leiden. Spreker wil wel duidelijk stellen, dat zijn fractie achter elke poging staat om de positie van deze categorie te verbeteren en daarbij van harte de organisaties steunt bij haar streven om dit te bereiken. Spreker is er zeker van, dat de overige fracties een zelfdei standpunt in zullen nemen. De heer RATTINK zegt het volgende: De verhoging van de salarissen van de topfunctionarissen bij de ge meente is een automatisch uitvloeisel van de verhogingen van de salaris sen van topfunctionarissen bij het rijk. Over de motieven en de haast tot alleen verhoging van die laatste salarissen is wel iets te zeggen maar dit is hier niet aan de orde. In de 2e Kamer heeft de fractie van de P.v.d.A. tegen die verhoging gestemd. Voor wat de gemeente betreft heeft deze zaak in het Georganiseerd Overleg gespeeld en door alle organisaties is de onderhavige verhoging aanvaard. Trouwens de gehele commissie voor Georganiseerd Overleg is er mede akkoord gegaan. Toch ligt deze zaak niet zo eenvoudig. Wij hebben in da na-oorlogse jaren de nivellering medegemaakt en dan was er weer een denivellering. Maar nu worden, waar slechts één categorie van het gemeentepersoneel salarisverhoging krijgt, de verhoudingen onderling toch wel sterk verstoord. Maar dit is in casu nog niet het belangrijkste. Veel belangrijker bij de beoordeling van het onderhavige voorstel is dat nu teveel de salarissen van de andere twee groepen, n.l. de lagere en middelbare ambtenaren en de werklieden niet worden verhoogd. Ik meen te mogen zeggen, dat de financiële positie van deze laatste categoriën zorgen geeft. En zo er salarissen dienen te worden verhoogd, zullen ook zeker hun salarissen en lonen in aanmerking moe ten komen. Dat dit nu niet gebeurt, is niet alleen te betreuren maar is ook uitermate onbillijk. Automatisch wordt voor een kleine groep het salaris verhoogd en aan de grootste groepen en die hebben het juist het hardst nodig wordt voorbijgegaan. Hier wordt een ongezonde toestand geschapen. Die toestand en de daaruit voortvloeiende onbillijkheden en onrechtvaardigheid dienen zo spoedig als mogelijk is te worden opge heven. Blijkbaar wil uw college de resultaten afwachten van het rijksoverleg, dat thans op gang zal kunnen komen. Hiertegen zou geen bezwaar zijn indien de zekerheid bestond dat a voor de nu „vergeten" groepen een salarisverhoging uit de bus zou komen en b deze van terugwerkende kracht zou zijn. Dit laatste lijkt mij rechtvaardig t.o.v. de onderhavige verhoging, welke wordt toegepast met terugwerkende kracht tot 1 sep tember 1956. De grootst mogelijke meerderheid van mijn fractie heeft vele bezwa ren, en hiervan gaf ik er al enkele aan, moeten overwinnen om per saldo toch met het voorstel van uw college akkoord te kunnen gaan. Nu eenmaal voor de topfuncties bij het rijk de salarissen zijn verhoogd, acht zij het een eis van rechtvaardigheid de salarissen van de topfunctio-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 303