304
11 DECEMBER 1957
narissen bij de gemeente niet te doen achterblijven. Maar wel verwacht
da gehele fractie van uw college binnen niet al te lange tijd voorstellen
tot verhoging van de salarissen voor die groepen, welke thans zijn
uitgezonderd. Dit los van de vraag of het rijksoverleg al of niet tot
resultaten komt.
Tot slot een opmerking van geheel andere aard. In de commissie van
overleg heb ik gevraagd en het werd mij toegezegd voor elke verhoging
het percentage aan te geven. Echter is dit toch achterwege gelaten.
De heer KAMPHUIJS zegt het volgende:
Het voor ons liggend voorstel van uw college om de salarissen van
de topfunctionarissen te verhogen, is voor mij een zeer moeilijk verteer
baar stuk. Ook in de Tweede Kamer heeft deze zaak gespeeld en waren
het leden van de P.v.d.A. die hebben tegen gestemd.
Door deze door uw college voorgestelde verhogingen wordt volgens
mij, begonnen aan de verkeerde kant, want ik kan mij moeilijk voorstel
len, dat salarissen die in de orde van grote van 12 tot 18 duizend gulden
per jaar nu juist die salarissen zijn, die om verhogingen schreeuwen.
Veeleer komt het mij voor, dat de salarissen van de lagere en middel
bare ambtenaren omhoog moeten, in die klasse is het werkelijk hard
nodig dat er iets gedaan wordt.
Het treft wel zeer ongelukkig, dat in een tijd waar men spreekt over
bestedingsbeperking het juist de salarissen der topfunctionarissen zijn
die zo nodig omhoog moeten. Ik ben het daar niet mee eens, mijnheer
de voorzitter, als er geld voor verhogingen beschikbaar is, dan liever
voor de laagst betaalde, die meestal de dupe zijn in deze wereld.
Met een verklaring uwerzijds dat het college het betreurt dat deze
groepen niet verhoogd kunnen worden, is de zaak niet gerechtvaardigd.
Deze eenzijdige verhoging vind ik zelfs zeer onrechtvaardig.
In uw voorstel schrijft U:
„Met verbetering voor de hogere ambtenaren beoogde de regering,
een kennelijke achterstand ten opzichte van het niveau van overeen
komstige functionarissen in de particuliere sector te verkleinen en aldus
een goede uitoefening van de onderscheidene overheidstaken, welke in
gevaar dreigde te komen, voor de toekomst beter te waarborgen".
Dit lijkt op het eerste gezicht een zeer gewichtige reden, maar het
rechtvaardigt niet het gedane voorstel.
Want op grond van dit argument had een salarisverbetering of een
toelage aan bepaalde hoge functionarissen verdedigd kunnen worden,
niet echter een verhoging van het salaris van alle personen van een be
paalde ambtelijke rang.
Thans worden alle salarissen van topfunctionarissen hieraan opgetrok
ken. Voor die topfunctionarissen die voor de overheid behouden moeten
blijven, betekent de extra salarisverhoging nog geen bedrag dat kan con
curreren met die salarissen, die in het bedrijfsleven worden betaald.
De zuigkracht van het bedrijfsleven strekt zich echter niet alleen uit
tot de hogere ambtenaren, maar deze geldt ook voor de middelbare amb
tenaren. Dit argument van uw college onderschrijf ik niet.
Zonder meer kan ik met het door uw college gedane voorstel niet
akkoord gaan om alleen de hoge salarissen te verhogen en kan uw
voorstel onder deze omstandigheden dan ook niet bewonderen. Meer
bewondering heb ik voor een meerderheid in het college van burge
meester en wethouders te Utrecht, die de raad heeft medegedeeld niet
met een voorstel tot verhoging van de topsalarissen te zullen komen,
indien niet gelijktijdig de salarispositie van de lagere en middelbare
ambtenaren wordt verbeterd.
Dit in eerste instantie, mijnheer de voorzitter.