17 APRIL 1957 85 wikkelings- en ontspanningswerk de weerbaarheid van de jeugd, mogelijk te maken. De vrije tijdsbesteding is slechts een onderdeel van de totale vorming in het zgn. 3e milieu. Ik meen dat zulks een disqualifieatie inhoudt voor de betrokken jeugdorganisaties, die hier dus min of meer beschouwd worden als orgaan voor vrije tijds besteding. Dat zijn ze nu beslist niet. Voorts wordt in het voorstel gezegd, dat Rijk en Provincie zich beperken tot het subsidiëren van landelijke toporganen. Dit is on juist. Do landelijke organisaties ontvangen zelf subsidie van het Rijk, maar daarnaast ontvangen zij subsidies, die zij onverkort moe ten doorbetalen aan regionale en diocesane apparaten. Het subsidie dat vanaf 1945 tot heden aan de diocesane jeugdorganisaties in het Bisdom Breda is uitbetaald beloopt in de tonnen. De Provincie Noord-Brabant zal naar te verwachten is, pas dit jaar gaan subsi diëren. Wanneer we nu de subsidieregeling nader onder de loupe nemen, dan constateer ik, dat men van de gedachte is uitgegaan om de exploitatielasten als verdelingsnorm aan te nemen. Dit is een belangrijk winstpunt. Een subsidiëring naar ledencijfers, die ook bij het Rijk enkele jaren gegolden heeft, bleek een onhoudbare situatie te zijn. Zo is men dus gekomen tot subsidiëring van de Kath. Jeugdraad, voor verschillende kosten die in het voorstel nader zijn aangegeven. Bij de subsidiëring in de kosten van vrijgestelden heeft men over het hoofd gezien, dat er een mogelijkheid ligt, dat ook het Rijk en eventueel ook de Provincie hierin subsidiëren. Naar mijn mening zal dus bij het toekennen van deze subsidie altijd de beperkende be paling moeten worden opgenomen, dat gesubsidieerd wordt 80 minus het Rijks- en Provinciaal subsidie. Er ligt hier dan ook een concreet voorbeeld,, waarom deze bepaling moet worden opgenomen. Het betreft hier geen aanvrage van de plaatselijke K.A.J, en V.K. A.J., maar van de diocesane K.A.J, en V.K.A.J., waarvoor ook Rijks- en Provinciaal subsidie is aangevraagd. De vraag is nu of deze aanvrage niet afzonderlijk moet worden behandeld. Of kan het College de garantie geven, dat ook deze plaatselijke leiders, doch in dienst van een diocesaan apparaat, onder de subsidievoorwaarden vallen. Zou dit niet het geval zijn, dan komen de katholieke arbeiders jeugdorganisaties er zeer karig van af. Ook de subsidiëring in de kosten van leidersvorming is zeer be langrijk. De vraag rijst of uitsluitend cursorische leidersvorming wordt gesubsidieerd. Verschillende jeugdorganisaties kennen geen cursorische leidersvorming. Dit geldt met name bij de arbeiders jeugdorganisaties. Daar is een geheel andere vorm van leidersvor ming. Bovendien is de leidersvorming voor een groot deel in handen van diocesane apparaten. Het gevaar is dus niet denkbeeldig, dat deze jeugdorganisaties er naast pakken met betrekking tot het subsidie. Ook zal worden gesubsidieerd in de kosten van het centraal apparaat i.e. de jeugdraad. Ik ben geen voorstander van subsidiëring aan koepelorganisaties, omdat dit het gevaar inhoudt, dat deze gaan doen wat op het terrein ligt van de jeugdbeweging zelf. Ik ben wars van alle eenheidsjeugdbeweging. Hebben de jeugdorganisaties behoefte aan een jeugdraad, dan dienen zij deze zelf in stand te houden. Het Rijk subsidieert ook aan koepelorganisaties. Tenslotte mis ik een subsidie op leden- en niet-leden activiteiten. Leidersvorming kan het ene jaar belangrijk zijn, maar het andere jaar kan de beïnvloeding op leden en niet-leden belangrijker zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 85