17 APRIL 1957
89
sidie-onderdeel andere uitgaven zullen kunnen worden gebracht dan
waarvoor het subsidie is bedoeld. Hij kan zich voorstellen, dat er
jeugdorganisaties zijn die geen cursorische leidersvorming kennen.
Zo kan het zijn, dat bepaalde groepen zich op de theorie moeten
richten, terwijl weer anderen zich in de praktijk moeten bekwa
men. Hier is echter wel de cursorische leidersvorming bedoeld, doch
naar bewind van zaken kan toch wel besloten worden om een be
paalde methode van leidersvorming onder het subsidie te brengen.
Ten aanzien van de opmerking inzake het niet subsidiëren van
leden- en niet-leden activiteiten deelt spreker mede, dat het kli
maat, waarin gewerkt wordt veilig gesteld dient te worden. De
activiteiten beginnen eerst als het klimaat ervoor aanwezig is. Het
klimaat voor het jeugdwerk is eerst gunstig indien zowel de per
sonen (vrijgestelden, leiders, leidsters) aanwezig zijn, als de acco-
modatie aanwezig is, die nodig is om voldoende activiteiten te kun
nen ontplooien. Het onderhavige voorstel handelt over de subsidië
ring van de personen, terwijl het voorstel onder no. 19 van de
agenda handelt over de subsidiëring van de accomodatie (ruimte-
biedende gelegenheden). Wanneer het klimaat gunstig is en de ac
tiviteiten er zijn, dan kan de opmerking van de heer Nieuwlaat zeer
belangrijk zijn.
Er is ook medegedeeld, dat er te weinig contact zou zijn geweest
met de eenling-organisaties en dat deze een stiefmoederlijke bede
ling zouden hebben gekregen. Deze mededeling is echter niet waar.
Juist omdat er overkoepelingsorganisaties zijn, zowel in de katho
lieke als in de protestantse hoek, kon met deze organisaties gemak
kelijk contact worden verkregen; de neutrale A.J.C. en N.P.V. zijn
afzonderlijke eenheden met wie ook gepoogd is in contact te komen.
In verband met de spoed die betracht is, heeft er inderdaad aan
het contact met die verenigingen iets gemankeerd. Als door bepaal
de omstandigheden de A.J.C. en de N.P.V. hun begroting niet heb
ben ingediend, dan is er volgens spreker alsnog gelegenheid om
geargumenteerde begrotingen in te dienen. Het College van Burge
meester en Wethouders is dan zeker bereid om deze in het licht van
de nieuwe subsidieregeling te bezien. Er komt dan een correctie op
de subsidies van de hierbedoelde verenigingen. In ieder geval heeft
in 1953 of 1954 de raad geconstateerd, dat het met het jeugdwerk in
Breda droevig gesteld was. Dit was dan ook de aanleiding om aan
het Hoogveldinstituut opdracht te verstrekken deze materie te
onderzoeken en te rapporteren. Inmiddels zijn enige jaren voorbij
gegaan. Waar de heer Toxopeus nu stelt om het voorstel een of
twee maanden aan te houden, dan zal dit tot gevolg hebben, dat de
jeugdorganisaties ook dit jaar weer niet hun activiteiten zullen
kunnen ontplooien.
Alle sprekers hebben in hun betoog uit laten komen, dat het
voorstel eigenlijk geen ideale regeling inhoudt. Voorts is voorge
steld om tot de instelling van een jeugdraad te komen om hierdoor
tot een sluitende regeling te geraken. Geheel de materie is niet zo
eenvoudig. Ook landelijk was de zaak niet zo snel rond. In 1952
verscheen een rapport van de Minister van O., K. en W. over de
jeugd, terwijl in 1955 eerst een raad voor de jeugdvorming werd
ingesteld. In 1956 ging men eerst uitkijken naar een sluitend sub
sidiebeleid. Zou er nu gepoogd worden om in deze gemeente te komen
tot een sluitend subsidie-systeem, dan zou spreker willen voorstel
len om het debat te eindigen en de zaak uit te stellen tot over 2
jaren. Het is onmogelijk om nu al tot een sluitend geheel te komen.
Het college van Burgemeester en Wethouders weet ook niet hoe