102 16 JANUARI 1958 administratie. Vandaar, mijnheer de voorzitter, mijn bovenbedoeld verzoek aan het adres van Uw college. Ik wil nu trachten zo goed zulks aan de hand van de gemaakte korte notities mogelijk is, in te gaan op de gedachten en opmerkin gen, welke door de heren fractie-voorzitters in eerste instantie zijn gemaakt. Ik moet hierbij uiteraard een restrictie maken omdat mij zulks t.o.v. de heer Toxopeus niet wel mogelijk is. Daar ben ik nl. wel gedwongen in te gaan op hetgeen hij in de eerste/tweede instantie heeft gezegd. Anderzijds kan ik mij toch wel voorstellen dat hij zo snel aan de tweede instantie begint, gegeven het feit dat hij nu eenmaal als laatste aan bod komende, meestal alle gras voor zijn voeten weggemaaid vindt. Mijnerzijds zouden er dan ook niet de minste bezwaren tegen bestaan hem bij een volgende gelegenheid eens te laten vooropgaan, zodat hij alleen daardoor ook eens de mogelijkheid krijgt om iets te zeggen wat door anderen voor hem dan nog niet gezegd kan zijn. Hierover is mogelijk in het senioren convent nog wel eens te praten. Mr. Bastiaansen, mijnheer de voorzitter, heeft de gewoonte ge trouw zou ik haast willen zeggen, gepleit voor vertrouwen in Uw college; de wethouders zijn immers door de raad gekozen en hebben alleen uit dien hoofde reeds ten volle het recht op dit vertrouwen. Het beleid van b. en w. moet dus, zoals hij dit uitdrukte, niet steeds met Argusogen worden gevolgd. Binnen het raam van de taakver deling tussen b. en w./raad, mijnheer de voorzitter, is het m.i. zo, dat het voorbereiden en uitvoeren een taak is voor Uw college, dat het te voeren beleid echter wordt vastgesteld door de raad, welke daarvoor dan ook de verantwoordelijkheid draagt. Als wij het over deze taakverdeling eens kunnen zijn, dan zou het dus al zonder meer fout zijn als door b. en w. buiten de raad om een eigen beleid werd gevoerd. Zo gezien, doet de bemerking van de heer Bastiaansen mij enigszins eigenaardig aan, in die zin dat hij dus blijkbaar van oor deel is dat de beleidsbeslissingen in de werking van het gemeente bestuur behoren bij het college van b. en w. M.i. is dit niet zo en kunnen de eventuele Argusogen alleen maar gericht zijn op de wijze waarop het door de raad vastgestelde beleid wordt uitgevoerd of over de wijze waarop een bepaald beleid ter vaststelling aan de raad wordt voorgelegd en de mate waarin dit dan is voorbereid, zodat de raad verantwoord een beleid kan voeren. Ik vind dit punt belangrijk genoeg in de discussie om daarop alsnog in tweede in stantie in de eerste plaats van de heer Bastiaansen doch daar naast ook van de overige fractie-voorzitters en Uw college een nadere stellingname te willen vernemen. Een verder punt waarvan de heer Bastiaansen gemeend heeft iets te moeten stellen, is de kwestie van de plicht te rapporteren van de afdelingen over de onderwerpen welke aan deze afdeling ter advise ring worden voorgelegd. De heer Toxopeus is daarop reeds inge gaan. Met hem ben ik van oordeel, dat tot dusver er nog geen afdelingen aan mij bekend zijn welke geweigerd zouden hebben de raad te adviseren. Als er dus iets afgesproken zou moeten worden in dit verband of een zodanig advies zich in bepaalde gevallen kan beperken tot een formeel advies, dan wel dat er steeds een materieel advies dient te worden uitgebracht. Als tot dit laatste zou worden besloten dan dient er echter een wijziging in het Reglement van orde te worden aangebracht. Dat het terugkomen van een lid van de afdeling op een in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 102