8 JANUARI 1958 13 deerd en afgewogen. Niet alleen is dit geschied door het college van burgemeester en wethouders, doch ook in het overleg-orgaan, waar de stedebouwkundige aspecten zijn gewikt en gewogen. In 1950 is bodemkartering ten aanzien van de tuinbouwmogelijkheden voor het grondgebied van geheel Breda toegepast. 5. Het intercommunaal overleg bedoelde juist de woongebieden, van het samensprekend gebied te scheiden van de land- en tuinbouwgebieden, zulks in eikaars voordeel. Spreker wijst erop, dat het ook anders kan en dat men dan slechts niet ver naar het zuiden behoeft te gaan om dit te aanschouwen. Onafhankelijk van de discussies in deze raadsvergadering heeft het overlegorgaan van de samenwerkende gemeenten reeds besloten een zgn. „groencommissie" in te stellen. Deze commissie bestaat uit specia listen van land- en tuinbouw, van de cultuurtechnische dienst, van het staatsbosbeheer en van de landschapsverzorging. De eerste opdracht, die aan deze commissie is gegeven luidt op basis van het structuurplan van het samensprekende gebied een land- en tuin- bouwvestigings- en verschuivingsplan op te stellen, waarbij gelet moet worden op de landschaps- en recreatie-eisen. Bij de discussies is de vraag gesteld, waarom niet in het vooroverleg de agrariërs betrokken zijn. Spreker antwoordt hierop, dat de wet de ge meenteraad als vertegenwoordiger van de bevolking stelt. Bovendien zou dan de vraag rijzen waarom behalve de agrariërs, de arbeiders, de industrie en het vreemdelingenverkeer niet gehoord hadden moeten worden. Spreker wijst er op, dat de winkelsluitingswet het overleg met de organisaties dwingend voorschrijft. Bovendien is het niet juist, zegt spreker, indien er wordt opgemerkt, dat er geen contacten zouden zijn geweest. De deskundigen op dit punt hebben met diverse instanties op het deskundig niveau diverse malen contacten gehad. Ook de zakelijke kant van dit plan moet worden bekeken, nl. dat de bevolkingsgroei een feit is. Spreker noemt dit een gelukkig feit. Doch deze groei moet gehuisvest worden. Hiervoor is uitbreiding van de woongebieden noodzakelijk, doch dit kost grond, in of buiten de gemeen te of in of buiten de provincie. Niet alleen tuin- en landbouwgrond is schaars, doch ook de bos- en heidegrond is dit. De recreatie stelt ook haar eisen. Spreker wijst erop, dat het de raad toch bekend is, dat het ministerie van defensie op alle complexen woeste grond beslag legt. Botsingen met de agrariërs, de sport, de industrie en het ministerie van defensie zullen er bij nieuwe plannen over woongebieden altijd zijn en blijven. De bevolkingsgroei is 90°/o van Breda zelf. Daarom moet deze bevol kingsgroei beschouwd en behandeld worden als eigen kinderen, waaraan woongelegenheid moet worden verstrekt. Zij kunnen niet verwezen wor den naar naburige gemeenten of provincie. De bevolkingsgroei is trouwens nuttig voor de welvaartsontwikkeling van de stad. Dus ook voor de industrie, de middenstand, maar zeer zeker ook voor de land en tuinbouw. De stedelijke centra, zo zegt spreker, moeten de boerenkinderen, die naar de industrie moeten omschakelen, opvangen en omdat de industrie zich het liefst in enkele grotere centra concentreert, heeft Breda in West- Brabant een zware verplichting op zich te nemen. Aan deze verplichting heeft Breda tot nu toe goed voldaan. Spreker wijst op het betoog van prof. J. de Quay, commissaris dei- koningin van Noord-Brabant, voor provinciale staten, waarin hij zegt, dat Brabant de laatste jaren zijn eigen geboorte-overschot heeft weten op te vangen en dat Brabant dit ook wil blijven doen. Daarom moet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 13