17 JANUARI 1958
151
de hoogte is, zou indien deze van de zojuist opgesomde toestand
kennis zou nemen, de vraag gewettigd zijn, heeft het gemeentebe
stuur in het achter ons liggende jaar dan wel alles in het werk ge
steld om die nood, zoveel als in haar vermogen lag, te verzachten?
Mijnheer de voorzitter, als ik dan die buitenstaander zou moeten
antwoorden, dan zou dit een tweeledig antwoord moeten zijn: Ja
en Neen. Ja, doordat uw college alles in het werk stelde om de be
nodigde gronden, voor de woningbouw en voor recreatie enz., in han
den te krijgen, waarvoor zeer grote uitgaven gemoeid zijn geweest,
eveneens ja, door de bouwvolume, ons toegewezen, te benutten en
zelfs meer bouwvolume als ons was toegewezen, te veroveren. Ik ge
bruik hier het woord veroveren, want het is nog steeds een strijd
tussen de gemeentebesturen en het provinciaal bureau, dat het door
de regering, provinciegewijze, toegewezen bouwvolume moet ver
delen. Of in deze strijd een gemeentebestuur, in onze provincie, met
de zegepraal ging strijken, is mij niet bekend, trouwens dat zal wel
niet het geval zijn geweest, daar, voorzover mij bekend, allen nog
steeds moeten delen in deze nood.
Neen, door het beschikbare bouwvolume niet voor die woningbouw
te bestemmen waaraan de meeste behoefte bestond en nog bestaat,
n.m.m. woningen door de minder draagkrachtigen, de volkswoning
bouw.
Mijnheer de voorzitter, wanneer ik hier de nadruk leg op de volks
woningbouw, dan wil ik daarmede niet ontkennen een open oog te
hebben voor de woningbouw voor de beter gesitueerden. Ook zij heb
ben recht op een voor hen passende woning, doch wij mogen aan
nemen dat deze gezinnen keuze hebben kunnen maken en nog heb
ben, gezien de advertenties in de plaatselijke pers, die week in week
uit daarin zijn geplaatst en nog steeds daarin worden aangekondigd.
Vele minder draagkrachtige gezinnen, zoals mij bekend is, hebben
van deze woningnood een deugd moeten maken en huurden woningen
die boven hun draagkracht gingen. Mijnheer de voorzitter, aan de
hand van de tabellen betreffende de stand van de woningbouw, die
mij maandelijks werden verstrekt, waarvoor ik mijn dank betuig en
die ook in zijn geheel aan de raadsleden werden toegezonden, zou ik
erop willen wijzen dat men zich niet blind moet staren op de eerste
kolom in die staatjes, waarin die grote getallen zijn vermeld; de
tweede kolom en derde kolom geven een duidelijker beeld van de
werkelijkheid, ik bedoel niet de eerste kolom hiermede in een kwaad
daglicht te stellen, zeer zeker zullen deze juist zijn weergegeven.
Volgens de tweede kolom, „voor bewoning vrij gegeven" lezen wij
dat op 1 december 1956 78 particuliere woningen (premiewoningen)
inclusief de woningen in de vrije sector, werden vrijgegeven. Op de
zelfde datum 50 woningwetwoningen.
In het jaar 1957 werden voor bewoning vrij gegeven, 684 particu
liere woningen plus vrije sector en 462 woningwetwoningen. Er wer
den dus in die dertien maanden 222 particuliere woningen meer ge
bouwd, waaraan nu blijkbaar geen behoefte meer bestaat, gezien
de reclame in de plaatselijke pers.
Uit de derde kolom, waarin de in aanbouw genomen woningen
zijn vermeld, kunnen wij constateren, dat er een begin werd ge
maakt om de achterstand in premie- en woningwetwoningen in te
lopen.
Mijnheer de voorzitter, men zou mij, uit de aangehaalde cijfers,
de opmerking kunnen maken dat onder deze particuliere bouw, ook
woningen voorkomen die door bemiddeling van onze gemeentelijke
hypotheekbank gebouwd zijn. Ook dat is mij uit de eerste hand be
kend, maar dan zou ik op die opmerking willen antwoorden; waarom