152 17 JANUARI 1958 werd deze hulp van gemeentewege ingeroepen?, niet om een geldbe legging te bezitten, want daarop werd geen hypotheek verleend. Neen, omdat men, in de meeste gevallen, anders geen woning zou kunnen machtig worden. In de meeste gevallen dus een noodsprong. Dit waren gezinnen of toekomstige gezinnen, die behoorden tot de minder draagkrachtigen. Komende tot de krotopruiming, welke door Uw college geschat wordt op 500 woningen, waarin gezinnen wonen die net voldoende in komen bezitten om in het leven te blijven en straks gedwongen zul len worden hun krot te verlaten, zullen niet weten hoe zij het geld bijeen moeten brengen om de hogere huur te betalen. Ook hierin heeft de regering de weg gewezen. Ook de regering is doordrongen van de noodzaak om hierin tegemoet te komen, nl. het bouwen van woningen volgens art. 25, 2e lid van het woningbesluit. Ik hoop voor deze groep van gezinnen dat Uw college opdracht zal willen ver lenen tot het maken van een plan of plannen, naar behoefte, voor de bouw van woningen volgens het zoëven genoemde woningbesluit. Mijnheer de voorzitter, hoewel het voorgaande betoog nu niet be paald een gunstig beeld liet zien t.a. van de tot heden bereikte re sultaten betreffende het woningvraagstuk, wil ik niet nalaten Uw college bij voorbaat dank te zeggen voor het voornemen, vervat in de toezegging dat het vooral de bouwverenigingen zullen zijn die de woningwetbouw zullen krijgen toegewezen. Mijnheer de voorzitter, mag ik uit deze toezegging van Uw college opmaken dat de thans ,,op stapel" staande woningwetwoningen, aan de bouwverenigingen zullen worden overgedragen vóór dat deze woningen voor bewoning worden vrij gegeven Zo dit niet het geval is of zal kunnen zijn, dan vrees ik dat de bouwverenigingen in 1958 niet meer „aan bod" zullen komen, althans niet in die mate dat deze toezegging, voor 1958 wei nig of geen resultaat zal hebben. Ten slotte mijnheer de voorzitter, gaf mijn betoog, zoals U hebt kunnen beluisteren, min of meer kri tiek, doch ook een weerspiegeling van de ernstige nood waaraan vele gezinnen thans nog bloot gesteld zijn. Het mag echter niet onver meld blijven, dat de vooruitzichten voor 1958, zoals de plannen er thans liggen, enige hoop geven dat de woningnood, in het bijzonder voor de minder- en minstdraagkrachtigen, enige verlichting zal bren gen. Mogen de middelen, tot uitvoering hiervan, gevonden worden. Dank U. Mevrouw VAN MIERLO zegt: Mijnheer de voorzitter, De vele moeilijkheden, die de plaatsing van de maatschappelijk on aangepaste gezinnen biedt, vooral bij standssanering (opruiming krotwoningen, amoveren van woningen voor stadsuitbreiding) en constaterende dat in deze gemeente geen woningwetwoningen krach tens artikel 25, tweede lid van het woningbesluit jo. artikel 9 van de „beschikking bijdragen woningwetbouw 1950" zijn, aldus Uw ant woord in het centraal rapport blz. 30, moge ik U attenderen op de circulaire van de minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid van recente datum nl. 27 mei 1957, waarin om deze moeilijkheid te ondervangen gewezen wordt op de wenselijkheid, mede teneinde her opvoeding te bevorderen, de beschikking te hebben over woningen van een bepaalde inrichting en bijzondere verdeling, die als door gangswoning zouden kunnen dienen. Ook hier wil de regering in het kader van de woningwetbouw een jaarlijkse bijdrage toekennen boven die, welke voor een normale woning geldt. De gemeente kan hierbij zelf experimenteren, daar geen dwingen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 152