17 JANUARI 1958
161
moge gelukken ook anderen en ik denk b.v. aan de plaatselijke
grote industrieën te animeren het fonds te willen versterken.
Mijnheer de voorzitter, gezien de huidige tijdsomstandigheden
houd ik het er op, dat de bouw van scholen en gymnastieklokalen
helaas nog meer in het gedrang zal komen. Bouwvergunning en
de financiën zijn twee factoren, welke Uw college niet in de hand
heeft. Maar ik zou Uw college toch wel willen vragen alles te doen
wat redelijkerwijs kan worden gedaan om de bouw van scholen en
gymnastieklokalen te bevorderen.
Tenslotte zou ik nog het volgende willen verzoeken. De vooruit
zichten voor scholenbouw zijn, ondanks de mogelijkheid van enig
soulaas door de nationale woningbouwlening, wel somber. In dit ver
band lijkt het mij ook zeker juist en zin hebben de raad eens vol
ledig in te lichten over de huidige stand van zaken met betrekking
tot de bouw van lagere en kleuterscholen. Hierbij denk ik b.v. aan
aantal in aanbouw zijnde scholen, aantal scholen waarvoor de bouw
is aangevraagd en waarop de raad zijn fiat heeft gegeven, aantal
en plaats waar scholen zijn gepland, urgentie, het mogelijke tempo
waarin de scholenbouw zal zijn te realiseren ook al in verband met
de stadsuitbreidingen en zo zijn er mogelijk nog enkele punten.
In het kort komt mijn verzoek dus hierop neer, een overzicht te
willen geven van de totale situatie nu en in de naaste toekomst.
Voorts is er, mijnheer de voorzitter, in bijlage I van de memorie
van toelichting een ontwerp-besluit opgenomen tot voorlopige vast
stelling van het bedrag per leerling als bedoeld in artikel 55bis der
lager onderwijswet 1920, welk bedrag aan de bijzondere lagere
scholen zal worden uitgekeerd. Als basis voor dit bedrag geldt wat
de gemeente terzake voor haar openbaar lager onderwijs uitgeeft,
gedeeld door het totaal gemiddelde aantal leerlingen van de open
bare lagere scholen.
Ingevolge artikel 55quater der lager onderwijswet bestaat de mo
gelijkheid dat, indien een openbare lagere school in een gemeente
tengevolge van haar gering aantal leerlingen of om andere redenen
in bijzondere omstandigheden verkeert, tengevolge waarvan het
voor die school geraamde bedrag per leerling van de kosten, bedoeld
in het eerste lid van artikel 55 bis aanzien afwijkt van het bedrag
hetwelk voor de redelijke behoeften ener in normale omstandig
heden verkerende school in die gemeente redelijk is te achten, de
minister, de onderwijsraad gehoord, op verzoek van de gemeenteraad
kan bepalen, dat eerstgenoemde school buiten aanmerking zal wor
den gelaten bij de vaststelling van het bedrag, bedoeld in artikel
55ter eerste lid, onder a en dat het aantal leerligen dezer school niet
zal medetellen bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel
55ter, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder 3.
Rekenen we nu het bedrag per leerling voor iedere openbare
lagere school uit, dan krijgen we: school Boschstraat 49,76, school
Middellaan 44.76 en school Viandenlaan 69,80. Dat de Vianden-
laan zo'n hoog bedrag per leerling heef t, komt omdat deze school zo
weinig leerlingen heeft.
Dit bedrag beïnvloedt nu het algemeen bedrag per leerling. Ook:
in de afdeling voor onderwijs heb ik gezegd, dat naar mijn mening
voor de school Viandenlaan artikel 55quater toegepast had kunnen
worden. Ik wil hiermede alleen maar zeggen, dat de wet zo moet
worden toegepast dat het onderwijs zo goed mogelijk tot zijn recht
komt. Overigens kan ik mij met het voorgestelde bedrag per leer
ling wel verenigen.