17 JANUARI 1958
169
De Beyerd maakt voor de exposities en de overige manifestaties,
onvoldoende. Ik moge er dan ook op aandringen het bezoek op een
meer intensieve wijze te stimuleren.
Ook ten aanzien van De Beyerd wijs ik U op de mij onbegrijpelijke
opwekking in het centraal rapport om de uitgaven te verlagen.
Terecht heeft Uw college deze aandrang afgewezen. Na hetgeen
ik hierover reeds heb gezegd, zal ik dit onaangename onderwerp
maar verder laten rusten.
Volgno. 594 m.
Met belangstelling en waardering heb ik kennis genomen van de
financiële verslagen van de culturele werkgemeenschap over 1956
en 1957. De toegewezen subsidies duiden op belangrijke en waarde
volle activiteiten der betrokkenen. Alleen heb ik mij afgevraagd of
een totale uitkering van 2.950,binnen het tijdsbestek van één
jaar aan de heer Ruivenkamp uit Leidschendam (d.i. ong. 75 van
alle uitgaven in de muziek- en zangsector) niet wat aan de hoge
kant is.
Mijnheer de voorzitter, laat ik besluiten met de hoop uit te spre
ken, dat het voor onze stad spoedig mogelijk zal zijn op de ingesla
gen weg van een actieve gemeentelijke cultuurpolitiek verder te
gaan.
De heer RATTINK zou met enige schroom ook bij dit hoofdstuk
nog iets willen zeggen. Burgemeester en wethouders zeggen in hun
antwoord op het centraal rapport, dat zij bereid zijn plannen te for
meren om te komen tot het aanwijzen van volkstuincomplexen, als
mede dat zij er naar streven in de in voorbereiding zijnde uitbrei
dingsplannen bepaalde gronden voor dit doel te bestemmen. Spreker
zegt, dat er destijds over deze zaak een bespreking is geweest met
de wethouder. Veel verder als deze bespreking is het echter niet ge
komen. Het is uitermate een moeilijke zaak. Hij verzoekt er thans
eens iets aan te doen. Spreker ziet de volkstuintjes liever niet in de
omgeving van de Emer en de Oranjeboomstraat, maar liever in de
omgeving van Ginneken en het Liniekwartier.
De heer HULSKRAMER zegt:
Mijnheer de voorzitter,
Naar aanleiding van Uw schrijven betreffende de stedelijke jeugd
raad wilde ik graag enkele opmerkingen maken. In Uw schrijven
stelt U dat de samenstelling van een stedelijke jeugdraad bestaande
uit vertegenwoordigers van de katholieke jeugdraad, de protestantse
jeugdcentrale, de A.J.C. en de plaatselijke commissie van de vereni
ging „De Nederlandse Padvinders", niet ideaal is, omdat de jeugd
beweging slechts een facet is van de gehele vorming van de jeugd.
U stelt dan vervolgens, wil men effectief werken, dan dienen tege
lijkertijd ook de andere facetten naar voren te komen, met name
worden dan genoemd het onderwijs, het part-time onderwijs, de
geestelijke en lichamelijke volksgezondheid, het bedrijfsleven en de
jeugdsport.
Mijnheer de voorzitter, ruim een jaar geleden is de katholieke
jeugdraad met haar werkzaamheden begonnen. Zij is samengesteld
uit vertegenwoordigers van de bestaande katholieke jeugdbewegin
gen en de katholieke sportbonden. Een van de conclusies uit het
Hoogveld-rapport n.l. is, dat het opgevallen is, hoe gebrekkig de
samenwerking is tussen de verschillende typen jeugdwerk onderling