17 JANUARI 1958
181
U en Uw wethouders niet al te moeilijk heeft gemaakt, al dreigde
er soms een donkere wolk aan de heldere lucht.
In deze dank betrekken wij niet minder Uw „secondanten", de
heren wethouders, ook zij hadden het naar omstandigheden altijd
niet zo eenvoudig om het de sprekers naar de zin te maken, wat
trouwens tot een vruchtbare uitspraak leidde. Het getuigt tevens,
dat ook nu weer deze behandeling van de begroting stoelde op een
democratisch beginsel. Welk een voorrecht, mijnheer de voorzitter,
genieten wij in ons vaderland onze vrije mening te kunnen uiten.
Uw „rechterhand",, mijnheer de voorzitter, al zit hij ook aan uw
linkerzijde in de raadzaal, onze secretaris, onder wiens leiding deze
begroting werd samengesteld, en door wie de indeling van deze
begroting zoveel duidelijk en overzienbaar ons werd aangeboden,
brengen wij ook een verdiende dank. Wij mogen daarbij niet ver
geten de notulisten, die bijna zonder aanmerkingen onzerzijds, ge
durende de raadszittingen verslag deden van het gesproken woord,
welke niet altijd even gemakkelijk waren te volgen. Ook de verslag
gevers van de pers delen in onze waardering door hun korte, soms
uitgebreide, verslagen in hun dagbladen.
Men zou ons van ondankbaarheid kunnen beschuldigen, wanneer
wij de hoofden van gemeentelijke diensten zouden vergeten en dan
denken wij aan de dienst van openbare werken, waarmede de andere
diensten niet minder onze achting verdient, doch, mijnheer de voor
zitter, van zeer nabij is ons bekend de vele en ingewikkelde plannen,
die ook in het achter ons liggende jaar met veel inspanning tot
stand kwamen.
In alle toonaarden werd Uw college, Uw staf van ambtenaren en
allen, die werkzaam zijn in onze gemeente, tijdens deze behandeling,
lof toegezwaaid, zodat wij hieronder mede een dikke streep zetten.
De samenwerking met Uw college, en die der raad onderling,
waarborgen de verzekering voor onze mooie stad, dat deze nog tot
grotere bloei zal kunnen leiden. Moge God hieraan Zijn onmisbare
zegen schenken.
Mijnheer de voorzitter, gaarne zou ik hieraan, wanneer u mij dit
zou willen toestaan, een kort persoonlijk woord aan toe willen
voegen.
Mijnheer de voorzitter, ik heb het voorrecht mogen genieten, dat
ik vele jaren aan een begroting van deze en die van de gemeente
Ginneken en Bavel heb mogen medewerken, zoveel als in mijn ver
mogen lag. Hiervan waren jaren in deze gemeente, waarin onder
getekende de nestor was en ik moet U als voorzitter dank zeggen
voor de welwillendheid, die u mij gedurende die tijd toonde.
Mijnheer de voorzitter, ik heb gemeend dat de tijd gekomen was
om met ingang van 1 september e.k. heen te gaan. Er is een ge
vleugeld woord dat luidt: „Er is een tijd van komen en een tijd van
gaan" en die tijd is voor mij gekomen. Thans zal het de laatste maal
zijn, dat ik als bevoorrechte, mij door God geschonken, het laatste
woord op deze begroting tot Uw college mag richten, waarvoor ik
U, naast God, dank zeg.
De VOORZITTER antwoordt als volgt:
Mijnheer de Nestor,
Laat mij beginnen met U hartelijk te danken voor de hartelijke
en vriendelijke woorden, gericht aan degenen die aan onze kant van
de tafel zitten en hun secondanten. Vandaag wil ik U extra graag
beantwoorden, nu gij hebt medegedeeld, dat gij de raad zult gaan