12 FEBRUARI 1958 193 aan de andere hebben gekoppeld. Het tegendeel heb ik aan betrokkene getracht duidelijk te maken. Spreker heeft de indruk van de garagehouder Pruis medegenomen dat deze bereid is tot medewerking. De heer Pruis deed spreker het volgende zakelijke voorstel, nl. betrokkene zal een deskundige benoemen en de gemeente ook een, die niet in dienst van de gemeente is. Beide deskundigen zouden de schade van de heer Pruis berekenen, waarmede beide partijen akkoord zouden moeten gaan. Dit voorstel is nog niet aan de gemeente gedaan. Spreker is van oordeel, dat het aan elkaar koppelen van beide zaken niet helemaal juist is tegenover een ingezetene van de gemeente. Hij vraagt het stopverbod niet te doen ingaan en op zo kort mogelijke termijn contact met de heer Pruis op te nemen, opdat tot een minnelijke schikking kan worden gekomen. Tegen het inluiden van de onteigeningsprocedure heeft spreker geen bezwaar. Hij vraagt zich echter af of burgemeester en wethouders vol doende bevoegdheid hebben om deze grond te bestemmen tot straat- aanleg, m.a.w. is er een uitbreidingsplan waarin dit perceel is opgeno men? Heeft dit plan ter visie gelegen? Tenslotte stelt spreker, dat het leggen van een stopverbod voor het perceel van de heer Pruis door de gemeente, voor eerstgenoemde zakelijk bezien financiële gevolgen zal hebben. Spreker vraagt of er jurispru dentie bestaat over de vraag of de gemeente hiervoor aansprakelijk gesteld kan worden. De heer MINDERHOUD heeft dezelfde vragen als de heer Vermeulen. Spreker is telefonisch benaderd door de heer Pruis en hij heeft de pu- blikaties in de Bredasche Courant van zaterdag j.l. gelezen. De heer Pruis heeft hem gezegd dat de Bovag een voorstel aan burgemeester en wethouders zou doen. Spreker had gedacht dat door burgemeester en wethouders voor de behandeling van dit agendapunt een uiteenzetting zou zijn gegeven aan de raad. De heer Pruis heeft hem medegedeeld dat de gemeente hem destijds een bedrag heeft aangeboden, doch dat ten gevolge van interne moeilijk heden deze toezegging is ingetrokken. Thans is een stopverbod ingesteld. Spreker voelt dit aan als een dreigement aan het adres van de heer Pruis. Spreker vraagt of burgemeester en wethouders een uiteenzetting kun nen geven over hetgeen is gedaan in deze kwestie voordat tot instelling van het stopverbod werd overgegaan. De heer RATTINK vraagt of dit stopverbod niet in de verkeerscom- missie had moeten worden behandeld. De heer BASTIAANSEN vindt het merkwaardig, dat in verband met punt 7 van de agenda thans wordt gesproken over het instellen van een stopverbod aan de Teteringsedijk. Ook in de pers heeft hij het een en ander hierover gelezen. Spreker is echter van mening dat dit stopverbod nog niet is afgekondigd en hij vraagt aan burgemeester en wethouders of er plannen bestaan om een stopverbod af te kondigen en hoe de pers aan deze gegevens komt. Wethouder JONGBLOED zegt, dat er vroeger een gevleugeld woord was dat luidde: „Er zijn nog rechters in Berlijn". Hij zou dit van toe passing kunnen verldaren op de thans voorliggende kwestie en zeggen: „Er is nog een gemeenteraad in Breda". Dit is goed en zo burgemeester en wethouders iets willen doen dat niet door de beugel kan, dan is er de gemeenteraad altijd nog om daarvoor een stokje te steken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 193