202 12 FEBRUARI 1958 Wethouder STUBENROUCH zegt, dat de eerlijkheid hem gebiedt de heer Rattink gelijk te geven. In de opzet van het sportterrein van de Dr. Schaepmanlaan zijn enige wijzigingen aangebracht, omdat het bleek dat aanloopbanen noodzakelijk waren. Het is voor de eerste maal in Breda dat atletiekbanen werden aangelegd, zodat men dan gemakkelijk voor verrassingen kan komen te staan. In feite heeft de heer Rattink gelijk. Gaarne wil hij toezeggen dat in het vervolg voor de uitvoering van een werk een krediet aan de raad zal worden gevraagd. In de memorie van toelichting is inderdaad een rekenfout geslopen. Het moet zijn 27.000 m3. De heer RATTINK is verheugd dat de wethouder eenzelfde stand punt huldigt als spreker. Wel zou het aangenamer zijn geweest, indien de wethouder zich dit eerder bewust was geworden. Het is best mogelijk dat men bij de uitvoering van een object voor verrassingen komt te staan, doch spreker verzoekt aan de raad te laten, wat des raads is. De heer TOXOPEUS is van mening dat hier sprake is van een minder juiste bewaking van het krediet. In de praktijk is dit een zaak van de dienst en niet van burgemeester en wethouders. Spreker vraagt er de gemeentelijke dienst op te wijzen dat men zich toelegt op een behoorlijke kredietbewaking, waardoor deze gevallen niet meer kunnen voorkomen. Spreker heeft geen bezwaar tegen het verlenen van dit krediet. Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten. 18. Verhuur zweminrichting „Het Ei", c.a. De heer RATTINK wenst in verband met dit voorstel te spreken over twee gedeelten van het raadsvoorstel, nl. de huurprijs van 1800,- per jaar en het feit dat de gemeente geen zeggenschap heeft in de tariefs vaststelling. Spreker heeft een handicap, omdat hij de accountantsrapporten over de jaren 1948 t/m 1956 niet heeft kunnen inzien, doch uit het voorstel blijkt dat de gemeente in de jaren 1951 t/'m 1956 gemiddeld 16.180,per jaar aan kapitaalslasten en onderhoudskosten aan het bad heeft moeten uitgeven. Per jaar wordt 1800,ontvangen van de exploitant. In de 10 jaar dat de badinrichting wordt verhuurd, wordt dus minstens een- honderdvijftigduizend gulden toegegeven. Het komt spreker daarom wenselijk voor dat de gemeente een vinger in de pap houdt met betrek king tot de tariefsvaststelling. De huurprijs dateert reeds uit het jaar 1941. Alle huren zijn sindsdien opgelopen. Daarom zijn de gedachten van spreker uitgegaan om de huui- vast te stellen op een bepaald percentage van de op de exploitatie druk kende last in vergelijking met 1941. Het is spreker bekend, dat het een seizoenbedrijf betreft, dat afhankelijk is van de weersomstandigheden. Vaststelling van de huur in een bepaald percentage van de inkomsten zou wellicht nog beter zijn. Spreker heeft getracht in de jaarverslagen na te gaan wat de opbrengst voor de exploitant zou kunnen zijn, doch hij heeft uitsluitend het aantal bezoekers kunnen ontdekken. Hij heeft echter toch de indruk gekregen, dat de exploitant een redelijke winst behaalt. Spreker vraagt zich af of burgemeester en wethouders zijn uitgegaan van de cijfers over 1948 t/m 1956. In verband met de tariefsverhoging in 1955 had daarop een correctie moeten worden toegepast. Zonder correctie is men tot een minder juiste conclusie gekomen. In het voorstel wordt gesteld dat de toenemende concurrentie van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 202