12 MAART 1958
227
verkorting van de kennissen goed ligt. Nu stellen verschillende leden
van de raad dit echter weer anders. Indien de kermissen bekort worden,
dan nog steekt Breda boven Den Bosch of Bergen op Zoom uit. Er is
volgens spreker geen reden om het aantal dagen te handhaven. Uitstel
van de beslissing is ook bezwaarlijk in verband met de kermis in Ginne-
ken.
De heer VAN GISBERGEN zegt, dat het betoog van de wethouder
hem niet overtuigd heeft, dat uitstel niet mogelijk is.
Er is blijkbaar vroeger wel contact geweest, maar dan toch niet met
de bond van exploitanten. Wellicht wel met een of andere exploitant.
Het is te bewijzen, dat er in Amsterdam 50 kermisdagen zijn. Spreker
blijft het voorstel van mejuffrouw t' Sas steunen.
De heer VAN BOXTEL merkt op, dat het contact, waarover de wet
houder spreekt, moet dateren van eind 1955 of begin 1956, omdat het
eerste voorstel van burgemeester en wethouders dateert van april 1956.
Het is toch mogelijk, dat zich bij de kennisexploitanten, evenals bij het
college van burgemeester en wethouders, gewijzigde inzichten zouden
voordoen. Het college komt nu ook immers met een ander voorstel.
Overigens merkt spreker op, dat in het voorstel wordt gesproken van
20 dagen, dit aantal moet 19 zijn en wel 8 dagen voor Breda, 8 voor
Ginneken en 3 voor Princenhage. De wethouder heeft in het algemeen
een herhaling gegeven van de zwakke argumenten van het voorstel.
Spreker zou wel graag een concrete uitspraak van het college willen
hebben, of het nu de bedoeling is de kermis te bekorten omwille van
de kermis of omwille van het verkrijgen van meer uitzonderingsdagen.
Dat er diverse exploitanten de kermis in Ginneken vóór het einde ver
laten is slechts in zoverre waar, dat er 3 of 4 weggaan en dan zeker
niet met de grootste attracties. Deze gaan dan nog weg, omdat er in
Oosterhout meer te verdienen is, ondanks het boetebeding. Hier spelen
dus zuiver zakelijke overwegingen en dan te spreken over sanctionering
van de houding der kermisexploitanten is niet juist. Als burgemeester
en wethouders van oordeel zijn, dat het gemeentebestuur moet waken
tegen onjuiste besteding van huishoudgeld, dan zou zij voor deze taak
wel een afzonderlijk ambtenaar moeten aanstellen. Immers er zijn zoveel
terreinen waar huishoudgeld verkeerd kan worden uitgegeven. Indien
het voorstel van burgemeester en wethouders wordt aanvaard, dan zal
de opbrengst van de pachtsommen aanzienlijk lager zijn. Spreker weet
niet hoeveel deze verlaging zal bedragen, doch dat er een verlaging
optreedt is een vaststaande zaak. Spreker houdt het bij zijn eerste ge
dachte en wel, dat het het beste is het voorstel terug te nemen. Mocht
dit niet mogelijk zijn, dan kunnen burgemeester en wethouders hun
voorstel wijzigen in die zin, dat in Breda de kermis wordt gehouden
van woensdag tot en met zaterdag.
De heer VERMEULEN vraagt zich af, of de discussies niet belangrijk
kunnen worden beperkt. De taak van de overheid in deze is, dat zij
moet ingrijpen, wanneer de bestaande toestand het nodig maakt in te
grijpen. De gemeente gaat hier verder dan haar taak is. Er zijn geen
wantoestanden. De argumenten welke in het voorstel zijn vermeld zijn
onvoldoende. De slotconclusie van spreker is, dat de regeling van deze
zaak niet van zodanig belang is, dat er over gediscussieerd kan worden.
Dus moet het gemeentebestuur zich hier onthouden van wijziging der
bestaande regeling. Als de kermis verloopt, is het nog tijd genoeg om
in te grijpen.