240
12 MAART 1958
O.L. Vrouw Hemelvaart is gekocht. Groneman heeft dit pand van maand
tot maand in huur.
Hierna wordt het voorstel aangenomen.
47. Krediet aanleg twee bijvelden Valkenierslaan.
Wethouder STUBENROUCH licht het voorstel van burgemeester en
wethouders toe. De kosten bedragen 129.535,Van dit bedrag komt
ten laste van het rijk 104.020,zodat de gemeente 25.515,moet
betalen. Het is de bedoeling met de aanleg van dit werk het in de
g.s.w.r. tewerkgestelde aantal arbeiders aan de gang te houden. De
werkzaamheden bestaan uit het egaliseren van het terrein met behulp
van kruiwagens en het leggen van draineerbuizen.
De VOORZITTER wijst op de hoge urgentie van het plan. Ware deze
urgentie niet aanwezig, dan zouden burgemeester en wethouders niet te
elfder ure met dit plan zijn gekomen.
De raad gaat met het voorstel akkoord.
Wethouder ROMSOM doet de volgende mededeling:
Aanvankelijk bedroeg de kindertoelage voor het gemeentepersoneel:
3°/o voor elk kind (behoudens bepaalde minima en maxima), evenals de
regeling voor het rijkspersoneel.
Met ingang van 1 januari 1953 werd deze regeling gewijzigd in een
toelage van
3% voor de eerste drie kinderen (behoudens minimum en maximum)
4% voor het 4e, 5e en 6e land id.
5°/o voor het 7e en elk volgend kind id.
De minister legde zich bij deze regeling neer.
Per 1 januari 1954 werd in de rijkskindertoelageregeling eveneens een
progressie ingevoerd naar het kindertal. Deze werd bepaald op een vast
bedrag voor het 2e en 3e kind; het 4e en 5e kind en vanaf het 6e kind.
De minister gaf richtlijnen voor de bestaande gemeentelijke bijzondere
progressieve kindertoelageregelingen. Ook deze konden een vaste toeslag
vanaf het 2e kind opnemen; echter zodanig, dat de minima van procen
tuele toelage en vaste toeslag te samen gelijk zouden zijn aan die van
de rijksregeling.
Per 1 januari 1955 ging de minister akkoord met een verhoging van
6% van de minima en maxima der procentuele toelage en van de vaste
toeslag per kind; in verband met een gelijke verhoging van de rijks-
kindertoelage.
Mede in verband met een verhoging van de wettelijke kinderbijslag
is de rijkskindertoelage per 1 januari 1957 verhoogd met 10%.
In februari 1957 gaf de minister richtlijnen voor de bijzondere gemeen
telijke kindertoelageregelingen: de verhoging van 10% werd aangegrepen
om de gemeentelijke regelingen voor een deel aan te passen aan de
rijksregeling.
Hiertoe werd in deze richtlijn de toeslag vanaf het 4e kind be
paald op 4%, zodat de 5%-regeling vanaf het 7e land kwam te vervallen.
Op 17 april 1957 besloot de raad in afwijking van deze richtlijn niet
temin de gemeentelijke kindertoelage te verhogen met 10%, in het voet
spoor van de verhoging in de rijkskindertoelageregeling.
Bij koninklijk besluit van 10 juli 1957 (ontvangen 23 augustus 1957)
werd de raad op grond van artikel 126 ambtenarenwet aangemaand de
normen van februari 1957 in de gemeentelijke verordening over te nemen.