12 MAART 1958 241 In de vergadering van 13 november 1957 weigerde de raad hiertoe over te gaan: nu de aangevoerde motieven niet overtuigd hadden, meen de de raad de principiële aantasting van zijn bijzondere gemeentelijke kindertoelageregeling niet voor zijn verantwoording te kunnen nemen. Bij koninklijk besluit van 17 januari 1958 (ontvangen 14 februari 1958) werden op grond van de ambtenarenwet burgemeester en wethouders uitgenodigd de wijziging aan te brengen. In de toezendingscirculaire deelden gedeputeerde staten namens de minister mede, dat deze indien burgemeester en wethouders geen gevolg zouden geven aan deze aanmaning zal bevorderen, dat de Kroon de gemeentelijke regeling wijzigt; echter niet naar de ministeriële normen van februari 1957, vermeld in de koninklijke besluiten van juli 1957 en januari 1958; maar overeenkomstig de geldende rijksbepalingen: met andere woorden wanneer de gemeente niet de percentages van 3, 4 en 5der kindertoelage verandert in 3 en 4°/o, dan zal de Kroon deze stellen op 3%>. In het college van burgemeester en wethouders bestond weinig ge neigdheid de verantwoordelijkheid te nemen voor de principiële aan tasting van de gemeentelijke raadsverordening. Niettemin is hierover het gevoelen ingewonnen van de commissie van overleg, nu eerst in deze laatste fase is aangekondigd, dat de rijksnormen zouden worden toegepast, zodat de verslechtering meer zou bedragen dan wanneer de gemeente zijn verordening zelf zou aantasten. Het georganiseerd overleg, en met name ook de vertegenwoordigers van de ambtenarenorganisaties, hebben geadviseerd aan de aanmaning géén gevolg te geven. Burgemeester en wethouders hebben dan ook hiertoe besloten. De VOORZITTER zegt, dat burgemeester en wethouders gemeend hebben goed te doen de raad van hun handelwijze op de hoogte te stel len, nu hij in december 1957 besloot aan de uitnodiging van de minister geen gevolg te geven. De heer VERMEULEN heeft waardering en respect voor de houding van burgemeester en wethouders. Het gaat hier echter om het personeel van de gemeente. Men moet hier goed overwegen, wat de Kroon kan doen. Los van de raad heeft de Kroon regelende bevoegdheid, waardoor zij de raad buiten spel kan zetten. Spreker gelooft niet, dat burgemeester en wethouders iets aan hun houding te kort zouden doen, als zij de uitnodiging van de minister aanvaardden. Spreker wil wijzen op de con sequenties en waarschuwen voor de stemming: we doen het lekker niet. Hiervan zijn de ambtenaren de dupe. Spreker vraagt, of burgemeester en wethouders de gevolgen goed hebben overdacht en wat zij voor resul taat verwachten. De gemeente-ambtenaren krijgen dus minder als de Kroon de regeling voorschrijft, dan wanneer burgemeester en wethouders nu medewerken. Welke positieve overwegingen hebben in het georgani seerd overleg gespeeld, gegeven de bestaande machtsverhouding? De heer BASTIAANSEN vraagt of deze kwestie ook speelt in andere grote gemeenten. De heer VAN BIJNEN merkt op, dat de ambtenarenorganisaties in het g.o. heel duidelijk stelling hebben genomen. Men moet aannemen, dat hun houding in het g.o. wel degelijk overwogen is. De organisaties hebben duidelijk neen gezegd en dit maakte het voor de raadslid-leden gemakkelijk hun houding te bepalen. Wethouder ROMSOM antwoordt, dat deze kwestie heel sterk leeft bij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 241