26
15 JANUARI 1958
Antwoord:
Het onderhavige terreintje zal worden geëgaliseerd en geschikt
gemaakt om als parkeerplaats te dienen.
Vraag:
De heer MINDERHOUD vraagt het volgende:
Enkele maanden geleden is door het bestuur van de prinses Ju-
lianaschool gevraagd haar u.l.o.-school aan de Michiel de Ruyter-
straat met enkele lokalen te mogen uitbreiden. Dit verzoek is in
handen van burgemeester en wethouders gesteld om advies. Bij de
stukken van heden is dit advies niet aangetroffen. Toch kan dit
bestuur niet langer op antwoord wachten, want willen zij op 1
september 1958 gereed zijn de nieuwe leerlingen te ontvangen dan
dienen zij nu te beginnen met voorbereidingen te treffen. Dit laat
ste geldt ook voor andere schoolbesturen, die hun leerlingen per
1 september 1958 niet weten onder te brengen.
Antwoord
In het raam van de bestudering van de huisvestingsmoeilijkheden
van de scholen voor g.l.o. en u.l.o. liep de aanvrage van het bestuur
van de u.l.o.-school Michiel de Ruyterstraat 6 vooruit op onzerzijds
mogelijk ten behoeve van die school te treffen voorzieningen. On
zerzijds is toen verzocht de aanvrage in te trekken, waaraan het
schoolbestuur heeft voldaan.
Ten aanzien van de vraag, hoe de situatie, waarin de scholen zich
per 1 september 1958 zullen bevinden, moet worden ondervangen,
wordt verwezen naar het antwoord in het centraal rapport.
Vraag:
De heer MINDERHODD vraagt of het college van burgemeester
en wethouders er zich al over beraden heeft hoe zij de repatrianten
die binnenkort uit Indonesië zijn te wachten, denkt te huisvesten?
Antwoord:
De huisvesting van gerepatrieerden uit Indonesië is vanouds een
directe taak van de rijksoverheid. Het ministerie van maatschappe
lijk werk (i.e. de afdeling bijzondere maatschappelijke zorg) wijst
aan de gerepatrieerden hun vestigingsplaats in Nederland aan.
Tot het moment van hun definitieve huisvesting verblijven de ge
repatrieerd en in opvangcentra en zgn. contractpensions.
Volgens de geldende voorschriften dienen de gemeentebesturen
in tweede instantie hun medewerking te geven door toewijzing van
5 der gereedgekomen woningwetwoningen, zonodig in de vorm
van vervangende woningen, aan gerepatrieerde gezinnen, die de
betreffende gemeente als plaats van vestiging aangewezen hebben
gekregen. Van het bureau bijzondere maatschappelijke zorg in
Noord-Brabant hebben wij nooit anders vernomen dan dat de mede
werking van de gemeente Breda op dit terrein geen enkele reden
tot klagen geeft, zulks blijkbaar in tegenstelling tot de houding van
sommige andere gemeenten in ons land.
In verband met het vorenstaande hebben wij terzake geen maat
regelen overwogen.
Vraag:
Mevrouw VAN MIERLO wil nog terugkomen op het antwoord