16 APRIL 1958 269 Kamer van Koophandel niet gelezen. Hij weet niet waarop dit advies steunt. Hoe is dit onderzoek ingesteld en wat is het resultaat geweest? De duur van de wereldtentoonstelling is 5 maanden, welke juist de zomermaanden zijn. Er wordt dan ook wel te veel van het personeel gevraagd als zij iedere vrijdagavond tot 9 uur moeten werken. Op deze avonden volgt steeds een drukke dag. Met de heer Kramers is spreker het eens, dat de gemeente moeilijk kan constateren wat het resultaat van de koopavond is. De heer VERMEULEN zegt, dat het bezwaar van de korte tijd om kennis te nemen van de stukken ook voor hem geldt. Vooraf wil hij stel len, dat hier een besluit moet worden genomen, gebaseerd op het alge meen belang. Tussen beider opvattingen moet worden afgewogen wat het algemeen belang vraagt. Er is een advies van de Kamer van Koop handel en er is een motie van de samenwerkende organisaties van werknemers. Bij de begrotingsbehandeling heeft de heer Toxopeus spreker aanbe volen het boekje over „zindelijk denken" te lezen. Hij had dat al gedaan en heeft dit nog eens herhaald. Het preadvies en de toelichting daarop nu is een voorbeeld van onzindelijk denken. De wethouder zegt nl. er is een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers. Waaruit be staat deze overeenkomst? Niet uit de conclusie, dat men het over de koopavond eens is. Er staat in: als er een koopavond komt zal met de belangen van het personeel rekening worden gehouden. Voor degene, die niet onder een CAO vallen betreft de overeenkomst niets meer dan sympathieverklaring. Spreker betwist deze overeenkomst als een argument te meer om een koopavond te houden. Voor hem is nog onverminderd van kracht hetgeen in de protestvergadering is besloten. Een van de andere argumenten is het gunstig advies van de Kamer van Koophandel. Nu is dit gunstig advies op bijzonder eigenaardige conclusies tot stand gekomen. Er zijn 1600 bedrijven geënquêteerd; 1100 daarvan hebben niet geantwoord, 162 hebben zich vóór de koop avond en 203 er tegen verklaard. De meerderheid was dus tegen de koopavond. Maar de Kamer van Koophandel zegt: van die 162 bedrijven zijn er 82 in het centrum van de stad gelegen, 143 bedrijven liggen buiten de binnenstad en de 1100 die niet hebben geantwoord zijn dus niet tegen. Nu kan men van mening verschillen over de vraag of dit de goede methode van enquêtering is. Maar men mag tenminste verwachten, dat men consequent is. Maar deze methode is niet toegepast op de sub b. bedoelde regeling, dus die betreffende openstelling der winkels op iedere dag tot 10 uur. Daarvoor werden 870 bedrijven geënquêteerd; ook daarbij heeft een groot aantal betrokkenen niet geantwoord. En nu komt men tot de conclusie: de meerderheid is er blijkbaar niet voor. De adviezen van de Kamer van Koophandel over deze materie zijn dus niet op consequente wijze tot stand gebracht. Als het college van burgemeester en wethouders op de adviezen van de Kamer van Koophandel steunt, dan is dat een zwakke steun. Wat blijft er nu nog van de overwegingen over? Spreker heeft er het pre advies nog eens op nagelezen. Het gaat om de belangen van het vreemdelingenverkeer en een grotere spreiding van de verkoopgelegen heid. Ten aanzien van punt 2 spreekt het college zich zelf tegen. Of de instelling van een koopavond al dan niet een omzetverhoging tengevolge zal hebben acht U niet te bewijzen, maar de verschuiving in de koop gelegenheid wordt wel bij voorbaat verwacht. Hier zit dus een duidelijke tegenstrijdigheid. Op dit argument kan men dus geen koopavond invoeren. De belangen van de werknemers staan z.i. te onveilig.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 269