292 7 MEI 1958
De consumenten hebben nimmer om een koopavond gevraagd; althans
het is spreker nooit gebleken. Er is dus bij de consumenten geen behoefte
aan een koopavond; mede ook niet, gezien de bestedingsbeperking.
Aan het slot van het preadvies zijn door burgemeester en wethouders
een drietal zakelijke argumenten voor een koopavond genoemd. Dat de
koopavond op vrijdag in belangrijke mate kan bijdragen in de service
verlening aan de vreemdeling is een veronderstelling. Dit zal volgens
spreker niet van zo'n grote importance zijn. De vreemdelingen hebben
geen behoefte aan winkels, wel aan café-restaurants.
Het tweede motief, dat door een koopavond een spreiding van koop
gelegenheid wordt gegeven, acht speker ook een veronderstelling, die
er volkomen naast is; gezien de moties van de werknemers. Dat een
koopavond het stadsbeeld bij avond zal verlevendigen vindt spreker niet
van doorslaggevende betekenis.
Men moet de sociale gerechtigheid bevorderen. Thans komt een be-
Eaaide groep in het gedrang. Spreker ziet het algemeen belang van een
oopavond niet in, zodat hij tegen het voorstel zal stemmen.
De heer NIEUWLAAT zegt het volgende:
In het nieuwe preadvies heeft Uw college getracht de betekenis van
de winkelsluitingswet zuiver te houden, door te stellen, dat deze primair
beoogt de onderlinge concurrentieverhoudingen tussen de bedrijven te
regelen en secundair een regeling is in het belang van de consumenten.
Deze interpretatie kan ik ten dele onderschrijven, maar ik waag me
toch te stellen, dat deze te eng is gezien. Uw college heeft in onvoldoen
de mate aandacht geschonken aan de sociale kwestie en er zich van af
gemaakt, dat deze zaak geregeld is in de arbeidswet en het daarop ge
baseerde werktijdenbesluit voor winkels.
De interpretatie die U er aan geeft is voornamelijk afkomstig uit de
winkelsluitingswet zoals die in 1930 is ontstaan. Deze wet werd met zijn
verschillende bijregelingen op de duur onhoudbaar. Ontstaan is toen de
winkelsluitingswet 1951. Voordat de winkelsluitingswet 1951 zijn beslag
kreeg, zijn er heel wat contacten geweest met de middenstandsorganisa
ties, de consumentenorganen en de werknemersorganisaties. De betekenis
van de winkelsluitingswet is toen veel ruimer geworden, vooral in verband
met de ontwikkeling van het sociale leven. Ten aanzien van de sociale
kwestie zelfs zo, dat volgens artikel 14 van de winkelsluitingswet bepaalde
algemene maatregelen van bestuur slechts op verzoek van de representa
tieve organisaties van werkgevers en werknemers kunnen worden geno
men.
De betekenis van de winkelsluitingswet zou ik dus veel ruimer willen
stellen dan in Uw preadvies staat aangegeven. De winkelsluitingswet is
een zaak van:
a. het bedrijfsleven;
b. de consumenten en
c. de werknemers.
Burgemeester en wethouders hebben in het preadvies alleen de zaak
van het bedrijfsleven belicht en slechts in geringe mate de belangen van
consument en werknemer laten meespreken. Als we een besluit moeten
nemen over het al of niet instellen van een koopavond dan dienen we
de verschillende belangen tegen elkaar af te wegen. Worden dan de
verschillende belangen tegen elkaar afgewogen, dan kom ik tot de
volgende conclusie.
1. De werknemersorganisaties zijn tegen een koopavond. Niet alleen in
Breda, maar over het gehele land. In het program van de 3 landelijke
bediendenorganisaties van N.V.V., C.N.V. en IC.A.B. staat geschreven,