296 7 MEI 1958 ting politiek gesproken perspectief te zien, men slechts het risico loopt van het bekende bevuilen van het eigen nest. Voor mijzelf, mijnheer de voorzitter, meen ik, gegeven hetgeen vooraf ging, rustig te mogen concluderen, dat de individuele vrijheid door de winkelsluitingswet, naar algemeen geldende opvattingen, niet meer wordt beknot dan met het oog op het algemeen belang noodzakelijk is. Welk algemeen belang wordt door de wet beoogd. Volgens het voor lopig verslag van de 2e kamer is dit een belang van sociaal economische aard, n.l.: 1. Het regelen van de onderlinge concurrentieverhouding. 2. Het verzekeren van een behoorlijke rusttijd aan de winkeliers. Het is uiteraard verstandig, mijnheer de voorzitter, bij het maken van een zodanige wet rekening te houden met bijzondere danwel plaatselijke omstandigheden, waardoor het noodzakelijk kan zijn af te wijken van de algemeen geldende wettelijke regels. Deze omstandigheden kunnen verschillend van aard zijn en afhankelijk daarvan zullen ook wettelijk verschillende mogelijkheden tot het tege moetkomen daaraan dienen te worden opgenomen. Zo kent deze wet dan ook verschillende mogelijkheden, waarvan die ingevolge art. 3, 3e lid tot het instellen van een koopavond er een is. In de wordingsgeschiedenis van art. 3, 3e lid komen de motieven naar voren welke tot het creëren van deze speciale mogelijkheid hebben geleid. Aanvankelijk was in het ontwerp van wet de bevoegdheid van de gemeenteraad in dit artikel vérstrekkender gedacht dan thans in art. 3, 3e lid is belichaamd. De avondsluiting kon toen door de raad worden opgeheven niet alleen voor één dag in de week tot uiterlijk 22 uur, maar tevens voor alle overige dagen tot 20 uur. Tegen deze veel verdergaande bevoegdheden van de raad dan thans dus wettelijk in dit artikel zijn vastgelegd, rezen grote bezwaren in de kamer. De vaste commissie was blijkens het voorlopig verslag eenstem mig van oordeel dat de dan aan de raad gegeven vrijheid te ver ging en daardoor het gevaar niet denkbeeldig moest worden geacht, dat tal rijke gemeenten tot vaststelling van een later sluitingstijdstip zouden overgaan, waardoor de algemene regel zou worden uitgehold. Deze eensgezindheid van de kamer was voor de minister reden ge deeltelijk te retireren, zodat buiten de koopavond-mogelijkheid alle overige mogelijkheden, althans in dit artikel, kwamen te vervallen. Voor onze besluitvorming hedenmiddag is van belang te weten wat de argu menten waren van de minister om de koopavondmogelijkheid te hand haven. De wijze waarop en de gevallen waarin wij van deze, ons wette lijk gegeven bevoegdheid, moeten gebruik maken, vinden daarin immers mede hun grond. De memorie van antwoord zegt t.a.v. de motivering tot het handhaven van de mogelijkheid tot een koopavond: „Zij (d.z. de ministers) blijven prijsstellen op de mogelijkheid tot een „koopavond met het oog op het belang van de consumenten. Bovendien „achten zij het aannemelijk dat de gemeenteraad slechts dan tot het in voeren van een koopavond zou overgaan, wanneer daartoe in de ge- „meente bepaaldelijk de wens leefde". Bij het mondelinge overleg met de minister kwamen als verdere argu menten naar voren, dat met name kleine winkeliers een mogelijkheid zouden krijgen hun debiet te vergroten en een derde argument van minder belang (aldus de ministers) de verlevendiging van het stadsbeeld bij avond, hetgeen vooral voor toeristen aantrekkelijk zal zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 296