298
7 MEI 1958
brengen. In de memorie van antwoord wordt gesteld, dat de kamers
van koophandel lichamen zijn waarin het regionale bedrijfsleven in zijn
verschillende schakeringen is vertegenwoordigd. Het lijkt de onder
getekende daarom minder juist dat deze lichamen wettelijk zouden
worden verplicht organisaties van belanghebbenden te horen, alvorens
een advies uit te brengen. Dit kan aan de prudentie van de kamers
worden overgelaten.
Indien mijn in hetgeen voorafging geuite vermoeden juist is, mijnheer
de voorzitter, en ik heb alle reden om aan te nemen dat zulks het geval
is, dan laat ik het oordeel over de prudentie van deze kamer van koop
handel in dit geval gaarne over aan de raad.
Belangrijk is echter wel, mijnheer de voorzitter, dat in dat geval dus
voor deze gehele zaak het wettelijk vereiste advies van de kamer ont
breekt, waardoor de raad niet kan besluiten. Over dit punt wilde ik dus
wel heel erg graag duidelijk mededelingen ontvangen.
U zult wel hebben begrepen, mijnheer de voorzitter, dat ik tegen het
aannemen van Uw voorstel ben en wel om tweeërlei redenen.
De eerste groep bezwaren is van staatsrechtelijke aard, een betwisten
dus van de juistheid van de gevolgde procedure, alsmede van de toe
passelijkheid van artikel 3, 3e lid voor dit geval. Mocht de raad bij
aanneming van het voorstel deze door mij naar voren gebrachte bezwa
ren niet delen, dan behoud ik mij in eerste instantie het recht voor de
Kroon te verzoeken dit besluit te vernietigen i.v.m. strijdigheid met het
algemeen belang.
De tweede groep bezwaren zijn van praktische aard. Ik ben nl. van
mening, dat onvoldoende is aangetoond, dat de behoefte aan een koop
avond zodanig groot zou zijn, dat de raad tot het instellen daarvan dient
te besluiten.
Overigens, mijnheer de voorzitter, ben ik gaarne bereid mijn staats
rechtelijke bezwaren te laten vallen, indien U mij er van zoudt kunnen
overtuigen, dat mijn interpretaties, vermoedens en gevolgtrekkingen,
onjuist zouden zijn.
Tot zover, mijnheer de voorzitter, in eerste instantie.
De heer KOOLS zegt:
Mijnheer de voorzitter,
Hoewel ik persoonlijk het nut van een koopavond niet inzag, heb ik
mij bij de behandeling van dit onderwerp, op de voorlaatste raadsver
gadering, laten leiden door de inlichtingen welke mij door Uw college
zijn gegeven en met name door de mededeling, dat de werknemersor
ganisaties met het instellen van een koopavond akkoord zouden zijn
gegaan. Ik werd hierin nog gesterkt door de positieve stemmotivering
door de heren wethouders Jongbloed en Romsom, wat toch wel een
unicum is in de gemeente Breda. Speciaal afgaande op deze voorlichting,
heb ik toen mijn stem bepaald en voor Uw voorstel gestemd, zij het
aarzelend.
Nu echter voor mij alles anders is dan de gegeven voorlichting en Uw
nieuw preadvies voor mij geen nieuwe lichtpunten geeft, zult U begrij
pen, dat mijn standpunt thans tegenovergesteld is aan dat op de voor
laatste vergadering.
Om niet te veel in herhalingen te vallen van hetgeen voorgaande
sprekers reeds gezegd hebben, zou ik toch gaarne in telegramstijl even
Uw thans voorliggende preadvies willen bezien.
Wat de sociale kwestie betreft, m.i. een zeer belangrijke, deze wordt
thans opzij geschoven en wordt verwezen naar de arbeidsinspectie en
het zgn. akkoord. De arbeidsinspectie let op de arbeidstijden en het